Kunst / Achtergrond
special: Excursie naar het ARoS Museum in Denemarken

Modernisme in de Deense schilderkunst

.

Talloze boeken zijn er over volgeschreven: wat is nu precies modernisme? Wie op vakantie in Denemarken in de buurt is van Aarhus, kan de tentoonstelling ‘Modernisme in de Deense schilderkunst’ bezoeken in het ARoS Museum, herkenbaar aan de ronde overdekte perspex-gang in regenboogkleuren op het dak, ontworpen door Olafur Eliasson. Onder die regenboog, op de bovenste verdieping is een tegelijk degelijke en uiterst toegankelijke tentoonstelling samengesteld.

Ieder beeld is inbeelding

Wat is eigenlijk ‘modernisme’ in de schilderkunst? Sommigen leggen het begin al tijdens de Renaissance, toen voor het eerst een notie van individualiteit de kop opstak. Portretkunst met levendige, expressieve afbeeldingen in plaats van iconen. Het weergeven van menselijke ervaringen na eeuwenlange religieuze en mythologische motieven. Anderen spreken pas van modernisme als iedere verwijzing naar de realiteit is verdwenen of zover naar de achtergrond gedrongen dat het schilderij abstract en multi-interpretabel is. De kortste definitie komt van de samenstellers van ARoS-modernisme: niet lijken, maar zijn. Of, zoals de Deense Cobraschilder Asger Jorn het formuleerde: ‘Ieder beeld is inbeelding en bestaat daarom in een complementaire relatie tot de realiteit’.

Groeien in een broeikas

De ARoS-tentoonstelling moet het niet hebben van diepzinnige theorieën. Een paar hoofdpunten staan opgesomd op een bord naast het eerste schilderij van Harald Giersing: Aladdin in de wondergrot. Eén enorm, lichtblauw oog, juichend opgeheven armen. De verrukking over de magie van rijkdom en bevrijding. Modernisme wil hier zeggen: een nieuwe start. Eenvoud in lijn, kleur, en ruimte. Vormgeving, ritmische beweging, kunst als een toevoeging aan al het bestaande in plaats van de weergave daarvan. Illustratie, verhaal en illusie zijn taboe. De kern van die nieuwe start is dat het kunstwerk een ding op zichzelf is en geen herhaling van de werkelijkheid.

Svend Johansens - Jaegere

Svend Johansens – Jaegere

In Denemarken, dat net als Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog door zijn neutraliteit van de rest van Europa was afgesloten, is goed verdiend tijdens de oorlogsjaren door voedselleveranties aan de oorlogvoerende landen. Dit legde een solide financiële basis voor de opkomende klasse van Nouveaux Riches die graag kunst kochten. De schilderkunst kwam tot opvallende bloei vanaf 1914. Deense schilders, die in Frankrijk en Duitsland nieuwe kennis hadden opgedaan, maar nu vier jaar binnen de landsgrenzen bleven, konden in een broeikasachtige afgeslotenheid een Deens modernisme ontwikkelen. Deze broeikas was het eindpunt van een culturele ontwikkeling die al in 1864 met een grote nederlaag in de oorlog tegen Duitsland was ingezet. Denemarken verloor toen een groot aantal gebieden en men ging over tot een soort collectieve inner immigration – een in zichzelf gekeerd besef van opgeblazen nationalisme. In tegenstelling tot in Nederland werd de schilderkunst hier steeds meer een plaatselijk gebeuren.

Franciska Clausen - Piberne, 192

Franciska Clausen – Piberne, 192

Deense traditie blijft behouden
Het is ook hier weer opvallend dat er, ondanks het streven naar autonomie van het kunstwerk, toch weinig te zien is dat zich totaal aan de werkelijkheid heeft ontworsteld. Er hangt werk dat bedoeld is als commentaar op de verschrikkingen van de oorlog: twee bijna postmoderne schilderijen van Svend Johansen tonen respectievelijk pokerspelers en jagers in een aan Pieter Brueghel de Oudere ontleend dood landschap.  In het streven naar compositie in plaats van perceptie bij de landschapsschilders Olaf Rude en Karl Isakson blijkt hoe moeilijk het is om de traditie van de Guldalder – de Gouden Eeuw – en van de 19e-eeuwse ‘Skagen-schilders’ los te laten. Het lieflijke, golvende Deense landschap met zijn zonovergoten straatjes, kerkjes en boerderijen, laat zich slecht vertalen in een streng abstract programma. Uit correspondentie van die tijd tussen schilders onderling blijkt hoe moeilijk ze het vonden om zich te ontworstelen aan de schoonheid van het land en aan de naar zelfgenoegzaamheid zwemende perceptie van die schoonheid. Edvard Weie is poëtisch, bijna romantisch in zijn kleur- en lijnvoering. Eigenlijk zijn alleen de internationaal georiënteerde Franciska Clausen met haar Vaas en pijpen en de provocerende modernist Vilhelm Lundstrøm echt losgezongen van het Deense verleden.

Vilhelm Lundstrom - Opstillinger, 1941

Vilhelm Lundstrom – Opstillinger, 1941

Puurheid, orde en geluk…

In het werk van Clausen is de uitspraak van leermeester Cézanne gerealiseerd, dat de natuur is opgebouwd uit geometrische vormen,  in cirkels, kegels en vlakken, die in grote beweeglijkheid een effect van synchronie bereiken, met de elementaire kleuren rood en blauw als basis. Ook Vilhelm Lundstrøm, die een van de belangrijkste vertegenwoordiger van het Deense modernisme werd, is overtuigend in zijn –ooit schandaalverwekkende– constructies van karton en hardboard. Dit zijn puur autonome vormen, die later verder ontwikkeld worden in de twee kernmotieven van de modernen: model en stilleven. Bij Lundstrøms drie zeer geslaagde stillevens in de laatste zaal staat een commentaar. Schilderkunst vormt voor hem het tegenwicht voor de onverschillige natuur, de zinloze cultuur en de destructieve mensheid. Zijn stillevens staan voor puurheid en orde. En geluk, kan misschien worden toegevoegd, door het tegelijk speelse en doordachte kleurgebruik. De Denen schijnen het gelukkigste volk op aarde te zijn, en hun modernisme is er een voorbeeld van.