Boeken / Reportage
special: Thomas Heerma Van Voss, auteur van Stern

Zo’n bowlingbal in de goot vind ik een prachtig gezicht

Stern, de man die nooit iets verkeerd deed. In de nieuwe roman Stern van Thomas Heerma van Voss speelt het leven zich af in het hoofd van deze Stern: voorbeeldvader, gedreven basisschoolleraar, matig bowler. Als hij met prepensioen wordt gestuurd neemt zijn leven een wending. Een gesprek met auteur Thomas Heerma van Voss.

neemt zijn leven een wending. Een gesprek met auteur Thomas Heerma van Voss.

De tweede roman van Heerma van Voss is een gelaagd verhaal waarin Hugo Sterns leven wordt uitgediept in een wisselwerking tussen heden en verleden. Meerdere locaties (Londen, Amsterdam, Seoel) passeren de revue, evenals verschillende thema’s waaronder gedwongen op ontslag gaan, kinderen krijgen en echtelijke vervreemding. Bovenal is Stern echter de zoektocht van een behouden man die vastberaden jaagt op aansluiting bij de sociale en burgerlijke maatschappij. Dat er gaandeweg gaten in de weg zitten spreekt voor zich.

~

Hoe kijk je terug op je debuutroman De Allestafel?
Enerzijds ben ik verbaasd, en ook trots, dat ik dit vlak na mijn middelbare schooltijd moeiteloos heb gemaakt, anderzijds ben ik kritisch omdat er dingen zijn die beter gekund hadden. Die gemengde gevoelens vechten steeds om voorrang, maar vermoedelijk zal ik die na ieder boek wel krijgen. Ik ga me pas werkelijk zorgen maken als die verdwenen zijn. Wat ik wel weet: die roman van vier jaar geleden is niet alles wat ik in mijn mars heb.

Wat zijn de verschillen tussen Stern en De Allestafel, tussen de 19-jarige en 22-jarige Thomas Heerma van Voss?
Stern was fundamenteel anders om te schrijven en vorm te geven. Het heden en verleden lopen in elkaar over, er zijn meer locaties en thematisch gebeurt er een stuk meer. Het is kortom allemaal iets grootser en spannender, en daarnaast denk ik dat het inhoudelijk meer biedt en beter geschreven is. Het zijn de redenen waarom ik dit verhaal veel meer tijd en aandacht heb gegeven, of móest geven. Vooral de vorm maakte het tot een constante puzzeltocht. Bij De Allestafel ging het anders, die schreef ik min of meer in drie maanden tijd en het relaas zelf nam twee maanden in beslag. ’s Avonds keek ik waar ik was gebleven en dan schreef ik verder, wat makkelijk verliep omdat het een lineair verhaal is.

In dit boek wilde ik een levensverhaal neerzetten, en dat is – de vijftig, zestig jaar van Stern tegenover de twee maanden van De Allestafel – een essentieel verschil. Bij mijn vorige hoofdpersoon hoefde ik niet te verklaren wat voor een jongen hij was of waar hij vandaan kwam; dat deed er allemaal niet toe. Maar als we het over stijl hebben zijn de boeken beide te typeren als dezelfde, hoewel mijn zelfkennis op dat gebied wel is veranderd. Ik weet nu beter wat ik wel en niet wil, en ben bewuster bezig met het ritme. De voornaamste vooruitgang is echter dat Stern meer een eigen toon laat horen en ambitieuzer van opzet is.

Vind je het leuk om je hoofdpersoon te kwellen?
Blijkbaar wel, want ik doe het constant, ook in mijn korte verhalen, en ik blijk er keer op keer niet klaar mee. Het is echter niet de inzet van mijn proza. Ik ga er niet speciaal voor zitten en handenwringend bedenken welke nare dingen ik mijn hoofdpersoon kan aandoen. Het is meer zo dat ik altijd bij een kwelling uitkom. Daarnaast ben ik iemand die erg houdt van één perspectief, waardoor je in iemands hoofd zit en ik de lezer zo ver mogelijk probeer mee te voeren.

Voor mij begint een verhaal of een scène meestal met een contrast tussen iemands innerlijke, zijn gedachtegangen en de buitenwereld. Het is een logische ontwikkeling dat die afstand gedurende het verhaal steeds groter wordt. Dat vervreemdingsproces had De Allestafel al, over een jonger die alsmaar gekker wordt, en keert terug in Stern, hoewel het daar totaal anders uitgewerkt is. In plaats van de langzame explosie van het debuut is de verhaalloop van de nieuwe roman meer een implosie. Maar dat het sneu of zielig eindigt, dat ik mijn hoofdpersoon kwel, vind ik als drijfveer te karig.

Waarom ben je gefascineerd door een zwijgzaam karakter, zoals Bram en John uit Stern? En hoe zet je zo iemand interessant neer?
In Stern zitten die twee verstilde figuren mede omdat Hugo ontzettend veel op anderen projecteert en ze een functie laat vervullen die hij voor ze heeft bedacht. De enige personen die zich voor zoiets lenen, zijn de slappere figuren, die weinig tegengas geven. Vooral John past goed in dat plaatje. Waar hij een middel is om van Hugo’s bestaan ten minste nog iéts te maken, wordt die zonder dat hij het in de smiezen heeft alleen maar eenzamer. Om zulke lege karakters te beschrijven is lastig, want inderdaad, hoe maak je een leeg karakter interessant? Hoe kleur je dat in? Geef een personage een hobby of een karaktertrek en ze gaan leven, maar juist dat mocht niet te veel gebeuren. Daar heb ik lang op zitten zwoegen.

~

Je speelt in Stern met een aantal zaken, met bijvoorbeeld de karakters, die stukje bij beetje gestalte krijgen. Kun je daar iets over kwijt?
Ik ben een filmliefhebber, en heb mezelf afgevraagd wat een cruciaal verschil is tussen film en roman. Er zijn er ongetwijfeld talloze, maar waar beelden in een film concreet overkomen speelt in de kracht van de verbeelding in literatuur juist een rol. Een roman geeft je, als lezer, de vrijheid om erover te fantaseren over hoe je dat inkleurt. Het gevaar is dat ik nu te veel weggeef van de roman, maar ik heb bewust gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. Niet alles is meteen zichtbaar, iedereen draagt meer bagage met zich mee dan je in het begint denk. Tegelijkertijd heb ik vermeden dat ik op de laatste bladzijden allerlei konijnen uit de hoge hoed tover, dat is iets voor slechte thrillers.

Zijn er bepaalde zinnen in Stern waar je trots op bent?
Als ik nu ja zegt klinkt het ijdel, en als ik nee zeg klinkt het belachelijk. Dus ja, natuurlijk ben ik trots op een aantal zinnen, ik ben een zinnen-man. Een goede scène is voor mij niet compleet zonder een mooi beeld of een fraaie zin. Van die zinnen die alles qua gevoel samenvatten. Hermans is een schrijver waarvan ik elk willekeurig boek kan oppakken, en dan om elke x aantal bladzijden een pracht van een zin ontdekt. Zulke zinnen komen wat mij betreft minder voor in De Allestafel dan in Stern.

We kunnen er niet omheen, de naam Heerma van Voss duikt de laatste jaren veelvuldig op. Hoe is dat zo gekomen?
Het is de laatste jaren inderdaad hard gegaan. Nadat De Allestafel verscheen heeft mijn broer drie romans uitgebracht, publiceerde mijn vader een autobiografisch boek en mijn halfzus een journalistiek familiewerk. Mijn moeder schrijft al langere tijd, non-fictie. Ik snap dat het voor sommigen een overkill wordt, zo van ‘oh mijn God, daar heb je er weer een’. Maar mij maakt mij weinig uit. We trekken allemaal veel met elkaar op, maar hebben het eigenlijk zelden over schrijven. Dat klinkt wellicht onverschillig, maar zo is het wellicht voor het beste, dat iedereen zijn eigen stem behoudt.

Hugo Stern bowlt, er zijn twee kegels op de omslag te zien, en de trailer speelt zich af op een bowlingbaan. Waarom per se deze sport?
Tijdens mijn middelbare schooltijd legden mijn vrienden en ik regelmatig de euro’s bij elkaar om te gaan bowlen. Het is een sport die ongedefinieerd is qua publiek, en zowel door kinderen als volwassenen wordt beoefend.  Als je niet weet wat je wil gaan doen, dan kun je altijd nog gaan bowlen. Bowlen heeft iets onmiskenbaar lulligs over zich, dat vond ik er wel passend aan. De benadering is passief agressief, je knalt die kegels omver in een stille omgeving. Je speelt niet direct tegen elkaar, wel in scoreverloop, maar zonder directe interactie. Dat is denk ik het leuke van de boektrailer, die ik zelf heb opgenomen. Het is lekker vaag, er wordt niet in gesproken, er wordt niks weggeven. En zo’n bal in de goot vind ik een prachtig gezicht. Het is krukkigheid ten voeten uit, weliswaar op kleine schaal, maar dat maakt het alleen maar krukkiger. Als ik over bowlen begin, zeggen mensen vaak: Bowlen? Wie gaat er nou bowlen?

8WEEKLY MediaPlayer