Boeken / Fictie

Quarter-life crisis in de kou

recensie: Gemma Venhuizen - Alle bessen kun je eten, alleen sommige maar één keer

Gemma Venhuizen – journalist en fysisch geoloog – duikt in haar debuutroman in het hoofd van Jasmijn, een fotografiestudente die afreist naar het Noorse Spitsbergen. Met de beschrijvingen van het ijzige landschap om Jasmijn heen zit het wel goed, die van Jasmijn zelf schieten nog tekort.

Het wordt al snel duidelijk dat de roman, opgebouwd uit Jasmijns ervaringen in Spitsbergen en flashbacks uit het leven dat ze in Amsterdam heeft achtergelaten, draait om het niet of wel kunnen maken van keuzes. Jasmijn, wiens ouders torenhoge verwachtingen van haar hebben (‘nadat uit een IQ-test was gebleken dat ik toch niet hoogbegaafd was, richtten mijn ouders zich op mijn carrière als topsporter’) studeerde eerst onder druk van haar vader biologie, maar is overgestapt naar fotografie.

Keuzes en nog eens keuzes
Elke keer als ze voor een keuze staat, of het nou gaat om haar studie, haar toekomstige carrière of haar liefdesleven (Michiel in Amsterdam of Lars in Noorwegen?) twijfelt ze aan zichzelf en aan wat ze nou eigenlijk echt wil.  

Twintig jaar educatie heb ik erop zitten. Twintig jaar in poppenhoeken, klaslokalen en collegebanken. Ik kan muizentrappetjes vouwen en macaronivlindertjes met ecoline versieren. Ik kan staartdelingen maken, weet hoe het kofschip werkt en waar Coevorden ligt. Ik kan in het Frans zeggen dat ik een lekke band heb en in het Duits dat ik van schaatsen houd. Ik weet wat de Latijnse naam voor kakkerlak is, hoeveel meeldraden een klaproos heeft en waarom ijsvogels blauw zijn. Ik heb geleerd hoe je mooie portretfoto’s kunt maken en wat voor effect je kunt bereiken met een lange sluitertijd. Ik weet alleen niet hoe ik mijn dromen waar moet maken.

Tot zover compleet begrijpelijk, en een prima onderwerp voor een roman. Waar het gaat nijpen is Jasmijn zelf. Haar quarter-life crisis wordt door Venhuizen te sterk aangezet, waardoor haar zieleroerselen repetitief en uiteindelijk zelfs een beetje vervelend worden in plaats van dat de lezer zich er in kan verplaatsen. Als de hoofdpersoon voor een groot deel van de roman niets anders weet te verzinnen dan te verzuchten dat ze zoveel keuzes heeft en dat ze niet weet hoe ze moet kiezen en wat ze dan moet kiezen gaat de lol er snel af. Ook is Jasmijn nogal op zichzelf gericht, en is het moeilijk sympathie op te vatten voor iemand die zo druk bezig is met zichzelf dat ze de problemen van haar naasten niet eens opmerkt.

Tussen oud en nieuw
Aan de andere kant is op jezelf gericht zijn een bijna verplicht te noemen aspect van de fase waarin Jasmijn zich bevindt, en wordt ze uiteindelijk wel met haar egoïsme geconfronteerd (of ze er iets van leert is een tweede). Venhuizen weet knap duidelijk te maken hoe Jasmijn op de grens tussen haar verleden en haar toekomst balanceert – hoe die toekomst er uiteindelijk ook uit zal komen te zien. Moet ze vasthouden aan haar vriendinnen, en haar vriendje, of concluderen dat die bij haar verleden horen en op zoek gaan naar iets nieuws? Ook het tijdelijke maar intense contact tussen Jasmijn en haar internationale groepje huisgenoten in Spitsbergen is goed getroffen.

Als Venhuizen ook haar verbeelding en stijl wat beter in de vingers heeft (Jasmijn draait een wasje en haar ‘hersenen maalden op het ritme van de ronddraaiende sokken’, haar ‘emoties kolkten verloren rond’) zijn wij benieuwd wat ze in haar volgende roman gaat doen.