Boeken / Fictie

Leven en streven in het Vlaanderen van de eighties en nineties

recensie: Saskia De Coster - Wij en ik

.

Dat De Coster eigenwijs haar koers vaart in het Vlaamse literatuurlandschap, is een feit. Ze pint zich niet vast op romans, maar schrijft ook voor toneel, werkt samen met beeldende kunstenaars ‘literaire installaties’ uit, heeft een graphic novel op haar conto, en neem als het even kan geen blad voor de mond als het op maatschappelijk gevoelige thema’s aankomt. Tegelijkertijd omarmt ze de massacultuur, zoals onlangs nog, toen ze zich ‘outte’ als grote fan van Beyoncé.

Het verschijnen van nieuw boek van deze auteur, die met Dit is van mij genomineerd werd voor De Gouden Uil en de AKO Literatuurprijs, is dan ook een evenement. Zeker omdat ze al had laten doorschemeren dat ze er dag en nacht aan werkte, en dat het wel eens haar magnum opus zou kunnen zijn. En omdat bij verschijnen werd rondgetoeterd dat dit het Europese antwoord op Jonathan Franzen was. Nou.

Bajesklant
Wij en ik is – net als De Correcties en Vrijheid van Franzen – een familiekroniek. Uitgesmeerd over ruim twintig jaar worden de lotgevallen verteld van de kernleden van de familie Vandersanden, allemaal afkomstig uit een ‘Vlaamse verkaveling, boven op een berg’. We volgen de lotgevallen van knappe kop Stefaan, die woelige tijden meemaakt in het farmaceutische bedrijf waar hij werkt, dochter Sarah die haar artistieke talent wil verzilveren met haar bandje de Lady Dies, Stefaans broer en bajesklant Jempy, en echtgenote Mieke. Elk met hun beslommeringen, elk met hun geworstel met het leven.

Het probleem is dat de roman nooit tot leven komt. Het is niet écht. De Coster uitte zich al meer dan één keer als grote fan van Hugo Claus, maar waar hij er onder meer in Het verdriet van België in slaagde om sappige volkstaal tot literatuur om te smeden (zie ook: Louis Paul Boon), blijft het bij De Coster steken in een steriele poging. Getuige het grappig bedoelde, maar in feite tenenkrullend gênante gebed van moemoe, dat pittoresk zou moeten overkomen, maar o zo ongeloofwaardig klinkt:

Met zijn knappe kop en zijn chique madam van goeie komaf, met zijn Saraatche en zijn enorme villa. Misschien heeft hij wel te veel meevallers, dat kan niet goed aflopen. Iedereen moet zijn portie leed hebben. Iedereen. Behalve de sterren zoals Michael Jackson, zo’n vrolijke zwarte jongen. Maar ja, die mensen zijn niet echt. Dat is allemaal plastiek en voor de show. Ik hoorde hem vroeger trouwens liever, met zijn broerkes erbij. 

Bob Dylan
Wat ook stoort, zijn de al te opzichtige referenties aan Bob Dylan in het boek (omdat Stefaan daar een grote fan van is). De Coster gaf in interviews al toe grote bewonderaar te zijn van de song and dance man, maar die expliciete verwijzingen (genre ‘hij legt een liedje op en licht het even toe’) meppen je gewoon uit het boek. Dit zijn geen knipogen, maar trekken aan de oren.

Net als wanneer personages de actualiteit beginnen te bespreken. Uiteraard mag je als schrijver laten zien dat je research hebt gedaan, maar dan niet op een manier waarbij de lezer denkt, ‘ha, daar gaan we weer’. Bijvoorbeeld zo: ‘”Irak”, zegt Stefaan tegen Jempy. “Wat is daar nu toch aan het gebeuren? Sadam Hoessein is zijn boekje te buiten aan het gaan.”‘ En meteen zijn we vertrokken voor een stukje geschiedenis, vermomd als dialoog. Kortom: het werkt niet.

Wij en ik getuigt van lef: een epische familiesaga waarbij in de marge de bewogen Vlaamse geschiedenis van de eighties en nineties passeert. Maar ondanks de vaart sleurt het verhaal je niet mee. Daarvoor is de taal te steriel, en ontbreekt het genie van Franzen, die aan de lotgevallen van een familie inzichten in de grote Amerikaanse denk- en leefwereld wist te koppelen. Laten we het dus op verdienstelijk houden.