Theater / Voorstelling

Wagner vol tegenstrijdigheden

recensie: De Nederlandse Opera - Lohengrin

In 2002 regisseerde Pierre Audi Lohengrin, Richard Wagners romantische opera uit 1850. Audi nam de Griekse kunstenaar Jannis Kounellis aan als decorontwerper: hij beeldde de grootsheid van Wagners ideeënwereld uit met staalplaten en houten planken, terwijl solisten en koor plastic droegen. Twaalf jaar later is de drieakter over de geheimzinnige ridder, wiens naam en afkomst niet genoemd mag worden, hernomen bij De Nederlandse Opera, zij het ditmaal met nieuwe solisten.

Wat betreft bekendheid of innovatie moet Lohengrin het afleggen tegen Wagners latere werk, maar na de ‘Walkurenrit’ is het ‘Bruidskoor’ uit Lohengrin de bekendste melodie die hij geschreven heeft. Het is, samen met de ‘Bruidsmars’ van Mendelssohn, hét clichéstuk op bruiloften wereldwijd. De Nederlandse Opera prijst deze reprise dan ook aan als ‘De Opera met hét Bruidskoor’. Aan het begin van de derde akte begint dirigent Marc Albrecht een beetje the schmieren: hij weet dat het publiek weet dat deze evergreen eraan komt. Het is hem vergeven, want tijdens de rest van de opera speelt het Nederlands Philharmonisch Orkest uiterst elegant, vanaf de troebele strijkers in de ouverture tot de vele koperblaaspassages vanuit de zaal.

Imponerend restmateriaal

Wie aan Wagner denkt, denkt al snel aan heroïek en hoogromantiek. Lohengrin past geheel in dit oeuvre, vanaf de middeleeuwse setting (het Antwerpen van de tiende eeuw) tot de mystieke dimensies. Het lijkt te contrasteren met de arte povera van Jannis Kounellis, installatiekunst die is vervaardigd uit ‘armoedig’ materiaal zoals gebruikt hout, staalplaten en eventueel het lichaam zelf. Toch weet Kounellis de door Wagner beoogde grootsheid te behouden. Als na de ouverture het gordijn gehesen wordt, zit het voltallige koor in vier rijen boven elkaar tegen een enorme achtergrond van staalplaten. Het is een indrukwekkend beeld, zeker als bepaalde segmenten van het koor plots een andere houding aannemen en de textuur van de immense installatie tot leven komt.

Ondanks de materialen en de sobere kleuren draagt dit levende decor door zijn massiviteit bij aan de immersie van de voorstelling, conform het type gesamtkunstwerk dat Wagner een jaar voor de première van Lohengrin theoretiseerde in zijn essay Das Kunstwerk der Zukunft. Op andere momenten werkt Kounellis’ kunst juist vervreemdend. Dan wordt een gesamtkunstwerk in de Brechtiaanse zin van het woord bewerkstelligd: de zwaan die Lohengrins boot voorttrekt is niets dan een bundel houten roeispanen, in wezen onafhankelijk van of zelfs een commentaar op het verhaal en de muziek.

De kracht van het koor

In de regie van Audi en met Albrecht als dirigent is de hoofdrol niet voor de solisten, maar voor het koor weggelegd. De zang is dynamisch en misschien wel het mooist in de zachte passages. De massale doch eenvoudige choreografieën zijn hypnotiserend. De scènes waar het koor de overhand heeft zijn wervelend en vliegen voorbij. Een nadeel is dat in de scènes waarin enkel solisten spelen, zoals een groot gedeelte van de tweede akte, de spanning niet constant vastgehouden kan worden. Overigens ligt dit eerder aan het libretto dan aan de solisten zelf: zeker Nikolai Schukoff geeft met zijn niet al te gladde heldentenor een opvallend frisse en eigentijdse invulling aan de titelheld.

De reprise van Lohengrin kent vele facetten en is tegelijkertijd pro- en anti-wagneriaans: bij vlagen groots, dan weer subtiel, afwisselend bombastisch of juist integer. Toch weet Audi een coherente productie neer te zetten door in klein en groot soberheid te tonen: geen quasi-middeleeuwse kleurenpracht, maar het grauw van staal en resthout. Voor een echte zwaan is hier geen plaats.