Boeken / Fictie

Nieuwe interpretatie van het wilde westen

recensie: Donald Ray Pollock - Knockemstiff / Al die tijd de duivel

The American Dream bestaat nog steeds, zo bewijst Donald Ray Pollock. Na dertig jaar werken in een papiermolen en vleesverwerkingsfabriek gooide hij het over een andere boeg en werd een gelauwerd auteur. En schrijven, dat kan hij, hoewel een overmaat aan rudimentaire ranzigheid zijn boeken tot pittig leesvoer maakt.

Welkom in Knockemstiff
‘Toen ik zeven was, leerde mijn vader me op een augustusavond in de Torch Drive-in hoe je een man aan gort moet slaan’, luidt de allereerste zin van Pollocks verhalenbundel Knockemstiff. Welkom in Knockemstiff: een daadwerkelijk bestaand dorpje in Ohio, USA, waar de bevolking hopelijk iets minder ranzig is dan Pollocks boeken je willen doen geloven. Geweld, misdaad en seks met alles en iedereen – dik of dun, mooi of lelijk, maar vaker lelijk, dood of levend – zijn er aan de orde van de dag. Het leven van de mensen is er uitermate uitzichtloos en al snel wordt duidelijk dat zelfs mensen met enig perspectief, omdat bijvoorbeeld hun overleden oma een paar duizend dollar voor ze blijkt te hebben gespaard, nooit verder zullen komen omdat de incestueuze genen van Knockemstiff nu eenmaal een hoog gehalte aan stupiditeit en lamlendigheid bevatten.

Voorstudie
Knockemstiff lijkt met zijn achttien korte verhalen een soort voorstudie voor Pollocks eerste roman: Al die tijd de duivel. Het duurt even voordat duidelijk is dat ieder verhaal een ander personage beschrijft; wellicht omdat hun ellendige levens zoveel overeenkomsten vertonen dat ze geen duidelijke eigen identiteit hebben. Dat is meteen een van de grootste problemen van beide boeken, die eerder bevolkt lijken te worden door zombies dan door mensen. Dagelijkse bezigheden in het dorp betreffen zaken als:

‘Ik daalde de Mitchell Flats af met drie pijlpunten in mijn zak en een dode koperkop als een ouwewijvensjaal om mijn nek geslagen, toen ik in het Dynamietgat een knul met de naam Truman Mackey betrapte die zijn eigen kleine zusje een beurt gaf.’ 

Of:

‘Ik werd wakker in de overtuiging dat ik weer in bed gezeken had, maar het was maar de natte plek waar Sandy en ik de voorafgaande avond geneukt hadden.’ 

Misschien reflecteert het tweeluik Pollocks eigen mening over Knockemstiff. De auteur groeide er op en omschrijft het als ‘een claustrofobische plek’. In tegenstelling tot de karakters in zijn twee boeken weet hij zelf wél te ontsnappen en verhuist naar Chillicothe, twintig kilometer verderop. Daar werkte hij meer dan dertig jaar lang in een vleesverwerkingsfabriek en een papiermolen alvorens hij besluit te gaan studeren en publiceren: The American Dream. Critici zijn laaiend enthousiast en met zijn vlotte, zenuwslopende schrijfstijl haalt Pollock The New Yorker over om het ene na het andere verhaal te publiceren. Eén verhaal tegelijkertijd is wellicht de beste dosering voor Pollocks proza. Hoop doet leven en in Knockemstiff is er nooit hoop.

Van los zand naar klei
Tussen de twee boeken door evolueert Pollock waarneembaar in zijn schrijverschap. Waar Knockemstiff, ondanks de onderlinge connecties tussen de personages, voornamelijk bijeen wordt gehouden door de kaft om het boek, focust Al die tijd de duivel zich op minder verhaallijnen. Door deze focus is de samenhang van het boek beter. Al die tijd de duivel zit tussen een verhalenbundel en een roman in, waarbij de oorsprong in korte verhalen nog duidelijk herkenbaar is, maar deze soepel in elkaar overlopen.

Wie zich niet, en waarschijnlijk nooit, ontwikkelen zijn de inwoners van Knockemstiff zelf. Dit keer met juweeltjes als een vader die zijn zoon meesleept om bloedoffers te brengen en dagenlang te bidden voor zijn aan kanker stervende vrouw. En een vetlap die erop geilt foto’s te nemen wanneer hij zijn kettingrokende vrouw aan het hoereren zet alvorens haar sekspartners om zeep te helpen. Je moet ervan houden.