Boeken / Reportage
special: Een gesprek met dichter Ingmar Heytze

‘De stad is je oester als je jong bent’

De elfde dichtbundel van Ingmar Heytze, De man die ophield te bestaan, staat in het teken van zijn vaderschap: ‘Ach, ik heb nog genoeg middagen over waarop ik in een grand café kan zitten doen of ik zit te dichten.’

De Utrechtse dichter, die kort geleden vader werd, schreef in de vele slapeloze nachten die volgden een aantal gedichten over zijn nieuwe rol. 8WEEKLY sprak met hem over zijn nieuwe dichtbundel, waarvan dit het slotstuk is:

Met je ogen

Met je ogen gaat een wereld open,
een boek over de mensen die we waren,
die er niet meer zijn, of toch niet hier.

Wat kan ik anders doen dan kijken –
er is iets van iedereen die ik ontmoet
heb, wat niet kan. En toch, ik zie

ze allemaal, door één paar ogen,
in een zeker licht. Je gaapt
en doet je ogen dicht.

Ik kijk naar elk gezicht in jouw gezicht.

~

Wanneer besloot je om een hele dichtbundel aan je vaderschap te wijden?
‘Toen ik een paar weken achter elkaar rond vier uur ’s ochtends wakker was geworden, ben ik maar begonnen gedichten te schrijven, omdat ik werkelijk niet anders kon. Eerst dacht ik: oké, een paar gedichten. Daarna: misschien een cyclus. En op een ochtend kon ik er niet meer omheen dat de nieuwe bundel daarover moest gaan. Er kwam letterlijk niets anders meer uit.’

Is je leven als dichter erg veranderd nu je een dochter hebt?
‘Een kind verandert alles, maar voor mijn levensstijl van pakweg vijf jaar geleden geldt dat er toch al een houdbaarheidsdatum op zat. De stad is je oester als je jong bent. Inmiddels loop ik tegen de 45. Dan begint die oester toch een beetje vreemd te ruiken.

En ach, ik heb nog genoeg middagen over waarop ik in een grand café kan zitten doen of ik zit te dichten. Ik mis vooral de meer bandeloze en ongeplande aspecten van mijn kinderloze leven. Ik heb echt moeten leren dat bijna alles nog kan als je een kind hebt. Je moet het alleen wel plannen, anders kun je het vergeten.’

Kun je de titel verklaren?
De man die ophield te bestaan was oorspronkelijk een liedtekst, een zingbare vertaling van ‘The man who sold the world’ van David Bowie. Uiteindelijk niet zo’n beste vertaling, daarom haalde hij de bundel niet, en hij is ook nooit uitgevoerd – maar de titel vatte alle hoop en vrees goed samen, vond ik.’

Je woont en werkt in Utrecht. Ben je te spreken over het literaire klimaat in de Domstad momenteel?
‘Absoluut. Utrecht blijft een stad met een veel uitgebreider literair klimaat dan de maat van de stad doet vermoeden. Utrecht is vooral een stad van schrijvers, dichters, goede boekhandels en antiquariaten. Het aantal uitgevers en literaire organisaties blijft er een beetje bij achter, hoewel Utrecht dan weer wel uitblinkt in poëziefestivals, zoals de Nacht van de Poëzie en het NK Poetry Slam.

De relatief geringe aanwezigheid van literaire uitgevers is misschien ook wel goed. Gevestigde schrijvers zitten hier graag omdat ze een beetje in de luwte kunnen blijven, en beginnende auteurs zijn niet per se gebaat bij een peloton op talent jagende uitgevers – ze hebben kroegen nodig om samen te komen en een universiteit om een beetje te leren denken en af en toe een bijslaap te ontmoeten.’

~

Lange tijd was je niet zo mobiel vanwege reisangst. Hoe gaat het daar eigenlijk mee?
‘Met de angst gaat het zeer slecht, ik kan weer overal naartoe. Met mij, althans in dat opzicht, gaat het dus heel goed.”

Wat is je favoriete dichtregel?


‘”Wat ben ik blij dat ik geen filosoof ben, maar in het bezit ben van een grote, blonde vrouw, het juiste middel tegen alle filosofie”, Frank Koenegracht.’

Blijf je bij de poëzie of ga je je nog eens wagen aan een grote roman?


‘Ik heb er al tien in mijn hoofd. Zodra ik kan kiezen begin ik. Geen idee of ik het kan, maar er is maar één manier om daar achter te komen. Ik ben wel bang dat het niet makkelijk wordt om zo’n ding af te maken als je in de luiers zit. Aan de andere kant zei Gerrit Komrij ooit dat als je in zes weken geen roman kunt schrijven, het je ook niet zal lukken in zes jaar. Met andere woorden, er is altijd wel wat anders dat je van het schrijven af zou kunnen houden.’