8WEEKLY

Kunst Inhaleren

Artikel: Olfactieve kunst; daar zit een luchtje aan, deel 2

In het eerste deel van dit tweeluik is beschreven hoe hedendaagse kunstenaars geuren in hun kunstwerken gebruiken. In dit tweede deel zal worden ingegaan op de geschiedenis van de rol van geur in de maatschappij en de technologische ontwikkelingen op het gebied van geur. Samen hebben zij de weg geplaveid die hedendaagse kunstenaars nu bewandelen en uitbreiden. Tot slot wordt ingegaan op de methoden van conservatoren om geurkunst te preserveren en wordt een toekomstbeeld geschetst van olfactieve kunst.

Scenario 1

Iemand begint ‘brand’ te roepen precies op het moment dat het grote filmdoek een bosbrand vertoont. Er ontstaat paniek. Mensen proberen in het donker hun weg te vinden naar het groen oplichtende bordje. Een stem door de luidspreker probeert de menigte gerust te stellen. “Het hoort bij de film. Er is geen brand. Blijft u alstublieft rustig.” Het kwaad is al geschied.

Illustratie: Marjolein Dolman
Illustratie: Marjolein Dolman

Scenario 2


Twee geliefden vinden elkaar via Pheromone Link, het eerste olfactieve datingbureau ter wereld. Zij vinden elkaars geuren, gepresenteerd in flesjes, onweerstaanbaar en er vindt een ontmoeting plaats. Liefde op het eerste gezicht. Na een paar jaar gaan ze met slaande ruzie uit elkaar. Zij besluit hem nog een schop na te geven door hem te bestoken met mailtjes die haar geur zijn kamer in blazen via zijn AromaJet. Hij op zijn beurt pest haar terug door de meest afstotelijke geuren te sturen. Deze komen echter niet door haar spamfilter heen.

Scenario 3

In een groot Japans kantoor heerst absolute stilte. Alleen het getik van honderden snelle vingers op toetsenborden vult de ruimte. Toch gebeurt er iets, dat onzichtbaar en onhoorbaar is. Het is vier uur in de middag. Citroengeur maakt plaats voor houtgeuren om de mensen alert en actief te houden, juist op dat moment van de dag waarop Nederlanders volgens de reclame heet water bij het zakje soeppoeder moeten gooien.

De drie beschreven scenario’s zijn op het eerste gezicht van een hoog hypothetisch niveau. Toch zijn ze stuk voor stuk mogelijk met de huidige stand van zaken in de geurtechnologie. De mogelijkheden die geurtechnologie biedt aan kunstenaars, zijn beschreven in het eerste deel van dit tweeluik. In dit deel wordt aandacht geschonken aan geur en haar rol in de maatschappij.

De maatschappelijke geschiedenis van geur

In de Romeinse oudheid krijgt geur al een meervoudige rol toebedeeld. Naast een cosmetische en geneeskrachtige functie, dient deze zelfs een religieus doel. Geuren worden gebruikt om te communiceren met de goden door middel van reukoffers. In de katholieke kerk is vanaf de vroege middeleeuwen ook een plaats gereserveerd voor geur. Volgens de hiërarchische indeling van de mystica Hildegard von Bingen, behoren de afstotelijke geuren tot de regionen van de hel, terwijl de welriekende geuren geassocieerd worden met de hemelse sferen. In de negende eeuw maakt de Arabische fysicus en filosoof Avicenna door middel van destillatie het eerste ‘echte’ parfum. Gedurende de gehele middeleeuwen is geur verbonden met zowel esthetiek als met de medische wetenschap. Bepaalde geuren zouden weldadig zijn. Pas tijdens de new age heeft dit idee opnieuw haar intrede gedaan.

Vanaf de zeventiende eeuw vindt in Europa een opmerkelijke kentering plaats ten aanzien van geur. De twee eeuwen die hierop volgen zijn bepalend geweest voor de manier waarop wij nu tegen het reukzintuig aankijken. Nog steeds is het reukzintuig ondergeschikt aan het gehoor en het gezicht. Grote denkers als Kant drukken hun stempel op wat volgens hen het ‘laagste’ zintuig is. De reukzin wordt geassocieerd met het dierlijke en aan het vrouwelijke. Hegel schrijft dat het reukzintuig ‘aards’ is omdat de neus midden in het gezicht is gepositioneerd, “tussen de spirituele zones van de ogen en de mond in” en sluit haar uit van de esthetiek. De neus is slechts goed om het afstotelijke mee te herkennen. Het ontstaan van dit idee loopt synchroon met het ontstaan van de grote steden als Parijs en Londen. Dit worden broedplaatsen voor afstotelijke geuren. Vóór de aanleg van riolen en verharde wegen en de opkomst van de hygiëne, moeten deze plaatsen weerzinwekkend hebben geroken.

Illustratie: Marjolein Dolman
Illustratie: Marjolein Dolman

In de achttiende eeuw gaan de verschillende klassen zich voor het eerst sterk onderscheiden qua geur. In de lagere arbeidersklasse heerst het idee dat een sterke lichaamsgeur kracht geeft aan het individu, terwijl de hogere klassen zich besprenkelen met muskus en amber en zich zelfs af en toe wassen (behalve het hoofd, want dat is te gevaarlijk volgens contemporaine dokters). De afkeer van lichaamsgeuren stamt in principe uit de tweede helft van de negentiende eeuw. Door de individualisering van de maatschappij wordt het ruiken van andermans lichaamsgeuren gezien als schending van de persoonlijke ruimte en wordt het geassocieerd met opdringerigheid. Dit beeld is tot nog toe niet veranderd. Er rust zelfs een zwaar taboe op.

Door de overtuiging dat geuren in huis zich niet langer mogen mengen, ontstaan er een aparte ruimtes voor koken en persoonlijke hygiëne. Hierdoor kunnen in de woon- en slaapkamers aangename geuren worden verspreid. Er ontstaat een nog verfijndere esthetiek van geur en de markt wordt overspoeld door geurende producten. Dierlijke geuren raken compleet uit de mode en de onschuldige aroma’s van bloemen raken in zwang. Op dit moment zien we een enorme opkomst van bloemenmarkten. Ook de lagere klassen kunnen het zich nu permitteren om welriekend door het leven te gaan. Europa gaat welriekend de twintigste eeuw in. Een eeuw die revolutionair is op het gebied van olfactie. Op cosmetisch gebied is een opvallende ontwikkeling dat ook mannen zich gaan parfumeren. Verder doet bijvoorbeeld aromatherapie op grote schaal haar intrede. In de marketing wordt het effect van geur op de kooplust ten volle benut. En op het gebied van geurtechnologie vinden opzienbarende ontwikkelingen plaats waar bijvoorbeeld kunstenaars gretig gebruik van maken.

Geurtechnologie

In de jaren vijftig van de twintigste eeuw vatten wetenschappers het idee op van de geurtelevisie en de geurbioscoop, respectievelijk de Smell-o-vision en AromaRama. Beiden vinden geen voedingsbodem. In de eenentwintigste eeuw wordt opnieuw een poging gedaan om geur met een modern medium te integreren en ditmaal met meer succes. De gepatenteerde iSmell en de AromaJet kunnen net als printer en muis aan de computer worden gekoppeld en maken het mogelijk geuren te ontwikkelen en te versturen per e-mail. Deze apparaten bevatten een ‘geurpatroon’ van honderdachtentwintig synthetische geuren. Er zijn duizenden geurvariaties te maken met deze zogenaamde basisgeuren.

De ontwikkeling van synthetische geuren vond al eerder plaats, in de jaren negentig van de vorige eeuw. Kunstenares Clara Ursitti (beschreven in deel 1) en biochemist George Dodd ontwikkelden de ‘synthetische neus’. Iedere willekeurige stof kan daarin worden geanalyseerd om vervolgens met slechts een paar ingrediënten nagebootst worden. Ursitti gebruikt de neus om geurportretten te maken, die gretig aftrek vinden op de Amerikaanse markt. De toepassingsmogelijkheden lijken onbegrensd.

Illustratie: Marjolein Dolman
Illustratie: Marjolein Dolman

De AromaJet wordt al op grote schaal ingezet in winkels en warenhuizen in de vorm van geurzuilen. De geur van taartjes op de broodafdeling doet de klanten watertanden en de portemonnee openen. De Bijenkorf heeft zich als een van de eerste bedrijven verdiept in deze vorm van kooplustopwekkende marketing. In Japanse bedrijven wordt technologie vermengd met kennis van het effect van geur op de psyche. In de ochtend worden citroengeuren verspreid om mensen opgewekt te houden en in de middag houtgeuren om fris en alert te blijven. Een Nederlands bedrijf dat gespecialiseerd is in het verspreiden van luchtjes in kantoren en winkels, is het in Amersfoort gevestigde Senta. Zij houden zich bezig met zintuiglijke marketingconcepten. Ook kunstenaars maken gretig gebruik van al deze hedendaagse ontwikkelingen. En in sommige gevallen zijn het de kunstenaars zelf die bijdragen aan ontwikkelingen in de geurtechnologie. Clara Ursitti werd net al genoemd in verband met de ‘synthetische neus’ en ook Peter De Cupere experimenteert met nieuwe technologieën in zijn eigen laboratorium.

Vervliegende geuren

Het is interessant om te bedenken wat geurkunst voor conservatoren van musea betekent; zij krijgen te maken met een geheel nieuw conserveringsvraagstuk. Er zijn nauwelijks precedenten.
In het geval van Clara Ursitti, die vloeibare synthetische geuren gebruikt, is het gemakkelijk. Vervliegt de geur, dan wordt de geurproducerende stof aangevuld. Bovendien worden de stoffen gedoseerd afgegeven door middel van de sensoren. Het kan ook voor problemen zorgen. Valt er een flesje om, dan kan de geur maanden blijven hangen. In het geval van kunstenaar Ernesto Neto was het lastiger. Op een expositie in Basel scheurde een lycra zak die kurkuma bevatte. Het was voor de conservator een immense opgave om nog op tijd voldoende kruiden te vinden om het kunstwerk te restaureren.

Conserveren wordt zo een kwestie van aanvullen en reproduceren, maar er zijn meer aandachtspunten bij het werken met geurkunst. Tijdens tentoonstellingen is het belangrijk om een relatief hoge luchttemperatuur te bewerkstelligen, zodat de geuren intenser worden ervaren. Om te zorgen dat de geuren niet onbedoeld andere kunstwerken bereiken, moet de betreffende ruimte afgesloten zijn met bijvoorbeeld een deur of plastic flappen. En na een tentoonstelling is het alsof een schim van het kunstwerk achter blijft, doordat geuren blijven hangen. Dit is te voorkomen door te zorgen voor egale en ondoordringbare oppervlakken in de ruimten waar de geurkunstwerken ‘getoond’ worden, zodat er grondig kan worden schoongemaakt. Uit vele interviews met conservatoren bleek dat bijna niemand hier rekening mee te houdt.

Dat ruikt naar…

Ook de museumbezoeker moet wennen aan deze nieuwe kunstvorm. Zij weet vaak niet hoe te reageren en beseft soms ook niet dat de geur een daadwerkelijk onderdeel is van het kunstwerk. De museumbezoeker (de toeruiker?) heeft geen bestaand denkkader om het werk in een context te kunnen plaatsen. Voor het omschrijven van geuren blijken wij vooral te denken in termen van ‘lekker’ en ‘vies’ en ‘dat ruikt naar…’ Er is geen goed vocabulaire om geuren te beschrijven, en waar weinig beschrijvende taal voor handen is, is het ook moeilijker om een oordeel te vormen. Ruikt iets onaangenaam, dan is de enige manier om afstand te nemen, weg te lopen van het kunstwerk.

Wanneer het publiek meer ervaring krijgt met geurenkunst zal er een nieuw kader ontstaan waarop mensen kunnen teruggrijpen. De oude Grieken bijvoorbeeld gebruikten geuren als symbool. Iedere god had een eigen geur die zijn of haar aanwezigheid verraadde. Kunstenaar Peter De Cupere gebruikt geuren ook op zo’n metaniveau. Hij ontwikkelde een geurenalfabet, waarbij elke letter een aparte geur heeft. Het is dit niveau waarop olfactieve kunst in de toekomst zou kunnen gaan werken. Je kan je zelfs voorstellen dat een geur ironisch gebruikt kan gaan worden of als citaat. De ontwikkelingen in de wetenschap en de aandacht die er tegenwoordig is voor geur, moeten dit in de nabije toekomst al mogelijk maken.

Artikel naar de scriptie:
Kunst inhaleren; het gebruik van geur in kunst in de afgelopen vijftien jaar
Lees ook deel
1