Boeken / Non-fictie

Woede tussen vernietiging en strijdvaardigheid

recensie: Peter Sloterdijk (Vert. Hans Driessen) - Woede en tijd. Een politiek-psychologisch essay

Sinds de neoconservatieve stroming in de VS voet aan de grond heeft gekregen mag er in de filosofie weer over thumos nagedacht worden. Peter Sloterdijks Woede en tijd zou wat dat betreft wel eens een belangrijke bijdrage kunnen zijn: met dit boek waagt nu ook het meer progressieve kamp zich aan een bespiegeling van dit thema.

In het verlengde van het werk van hun leermeester Leo Strauss wordt het Griekse begrip thumos, dat vertaald kan worden als trots, karakter, moed, vurigheid of vastbeslotenheid, door menig Straussiaan van stal gehaald. Het in 2006 verschenen, geruchtmakende boek Manliness van Harvey Mansfield is de meest recente uitwerking van de conservatieve thymologie. Mansfield interpreteert trots, karakter en moed als vormen van mannelijkheid en daarmee dreigt het thumos-begrip ingelijfd te worden in een wel heel opzichtig phallogocentrisme.

Wraakbank

Sloterdijk laat met het begrip thumos zien hoe de twee belangrijkste politieke ideologieën uit het verleden van Europa, christendom en communisme, gekenmerkt werden door een vermogen om zogenaamde ‘woedekapitalen’ aan te spreken en ‘woedeverzamelplaatsen’ te stichten. Geïnspireerd door Nietzsches analyses van het ressentiment stelt Sloterdijk dat het christendom het idee ontwikkelt van een ‘metafysische wraakbank’. Sloterdijks beschrijving van het goddelijke geheugen doet denken aan wat iedereen in zijn kindertijd als ‘het boek van Sinterklaas’ heeft leren vrezen: alles wat je gedaan hebt staat in dit boek opgetekend en iedereen zal worden afgerekend op zijn of haar daden. Aan zo’n boek moet je denken als Sloterdijk spreekt over een woedeverzamelplaats: in het goddelijke geheugen wordt elk onrecht bewaard, zodat aan het eind der tijden de gramschap en de wraak voltrokken kunnen worden.

Bij deze analyse van het christendom kunnen twee kanttekeningen gemaakt worden. Allereerst plaatst Sloterdijk tegenover het idee van een ‘wraakbank’ of ‘woedeverzamelplaats’ de ideeën van vergeving, genade en gave. Deze ideeën impliceren dat er geen vergelding is. Dus tegenover de bewaarplaats van het goddelijk geheugen staat de vergeving die het geheugen uitwist en niet op wraak uit is, maar de schuldigen een nieuw begin biedt. Sloterdijk stelt dat hij deze notie van vergeving aan denkers als Nietzsche en Bataille ontleent. Dat mag zo zijn, maar dit laat echter onverlet dat dit begrip door en door christelijk is en op z’n minst als tegenwicht in het christendom tegen het idee van een wraakbank moet worden aangemerkt. In de tweede plaats laat Sloterdijk nergens zien waarom het goddelijk geheugen rancuneus zou zijn. Niet elk bewaren is een verzamelen van rancune. Dit is gemakkelijk te illustreren met religieuze en politieke voorbeelden: met het oprichten van grafstenen en monumenten richten we gedenkplaatsen in en daarmee bewaren we de gedachte aan een geliefde, of staan we stil bij een verschrikkelijke geschiedenis die zich niet herhalen mag. De christelijke uitleg van het (goddelijke) geheugen gaat niet alleen over rancune, maar ook over bewaren, bewaken en gedenken. Deze twee punten laten zien dat Sloterdijks analyse van de christelijke wraakbank vooral eenzijdig is: hij vergeet de christelijke herkomst van de vergeving in zijn verhaal te betrekken en vergeet de veelzijdigheid van het (goddelijke) geheugen te denken. Aldus reduceert hij het christendom tot een rancuneus denken dat zich laat leiden door een Sinterklaaslogica.

Het uitstel van genoegdoening

~

De christelijke wraakbank ontpopt zich volgens Sloterdijk zelfs tot een vernietigingsmachine wanneer ze haar geseculariseerde gestalte aanneemt in het communisme. Daarin vormt niet langer god, maar het ‘militante subject’ het nieuwe rancuneuze geheugen. Omdat de geseculariseerde wraakbank niet op de eeuwigheid kan wachten voor haar genoegdoening, ontaardt de woedehuishouding van het communisme in een ongekende vernietigingsdrang. De retoriek van de klassenstrijd zou na Stalin en Mao zelfs niets anders zijn dan een vernietigingsperformatief:

Wie na Stalin en Mao nog over klassen spreekt, doet een uitspraak over de dader- en slachtoffergroep in een potentiële of actuele (klassen)genocide. […] Wie het affirmatief, en eo ipso performatief gebruikt, doet uiteindelijk een uitspraak over wie onder welk voorwendsel mag uitroeien.

Hier tekent zich een belangrijke cesuur af tussen de christelijke en de communistische woedehuishouding, waar Sloterdijk wel op wijst, maar die hij niet voldoende doordenkt. In verwijzing naar de tweede-eeuwse theoloog Tertullianus betoogt Sloterdijk dat de genoegdoening die de christelijke wraak wordt gekenmerkt door uitstel: al kan de mens zijn vijand verwensen en vervloeken en hem of haar de grootste kwellingen in het hiernamaals toebedelen, de wraak zelf komt de mens niet toe. Daarmee is de ‘metafysische wraakbank’ fundamenteel verschillend van de seculiere: wanneer religieuze of metafysische wraakbanken in staat zijn de genoegdoening uit te stellen, zijn verwensingen en vervloekingen van religieuze zijde geen aanzet tot geweld, maar feitelijk een geweldloze wijze van omgaan met de eigen trots, woede en rancune. Temidden van de actuele discussies over religie zou het interessant zijn waar Sloterdijk de islamitische religie zou positioneren: aan de zijde van de metafysische of de geseculariseerde wraakbank. Zijn verwensingen van islamitische zijde gewelddadig of vormen ze juist onderdeel van een feitelijk ongewelddadige wraakbank? Deze voor de hand liggende vraag laat hij liggen.

Eros versus thumos

Sloterdijk gebruikt thumos echter niet alleen om de woedehuishouding van christendom en communisme te beschrijven. Thumos biedt hem ook de mogelijkheid om onze hedendaagse postmoderne samenleving te bekritiseren. De afgelopen decennia is onze samenleving niet langer thymotisch, maar door en door erotisch: we laten ons niet langer door trots, moed of rancune laten leiden, maar door begeerte naar de spullen en de partner van de ander. De zorg die spreekt uit Sloterdijks actualiteitsanalyse is vooral een aanklacht tegen de linkse progressieve beweging:

Kennelijk zijn de traditionele linkse partijen een tikkeltje te dom voor hun eigen ambities, als ze al niet te laks zijn om er zoiets als ambities op na te houden. […] Als er iemand met echte ambities aan het woord komt, heeft hij wel belangrijker dingen te doen dan zich om vernederden en vertrapten te bekommeren.

Juist links is ten prooi gevallen aan de apathie die voortvloeit uit de begeerte. Deze apathie betekent voor Sloterdijk dat het ons ontbreekt aan een gemeenschappelijk doel en bovenal aan een gemeenschappelijke woede over bijvoorbeeld de onrechtvaardige verdeling van rijkdom of de milieuproblematiek. Tegen de achtergrond van de thymotische herkomst van links, laat deze linkse apathie zien hoezeer de progressieve beweging woede en trots heeft verkwanseld. En dit is zeer kwalijk volgens Sloterdijk, want ook al kan woede ontaarden in ongebreidelde vernietiging zoals de geschiedenis leert, toch zijn trots, vurigheid, woede en strijdvaardigheid de ingrediënten die de hedendaagse apathie kunnen overwinnen en van de politiek weer een strijdtoneel met een inzet maken. Zoals we al zagen: de neoconservatieven hebben de strijdvaardigheid en vurigheid die het thumos-begrip herbergt ontdekt. Nu de progressieven nog.

Rijk en banaal

Woede en tijd is een zeer grillig boek geworden dat heen en weer slingert tussen vele, prachtige inzichten en analyses enerzijds en nauwelijks interessante clichés anderzijds. De inleiding en de conclusie illustreren deze grilligheid. De inleiding is een meesterlijke ouverture waarin Sloterdijk laat zien hoe de toorn al in de Ilias van Homerus een hoofdrol speelt. De conclusie is daarentegen teleurstellend. De lezer wordt hierin getrakteerd op nietszeggende uitspraken zoals: “Balanceren betekent: noodzakelijke strijd niet ontwijken en overbodige strijd niet provoceren.” Over de wezenlijke vraag welke strijd dan noodzakelijk is, en welke overbodig, meldt de conclusie alleen dat we moeten worden geleid door ‘een rationaliteitscultuur, die gebaseerd is op waarnemingen van de tweede orde’. Dit betekent, aldus Sloterdijk, dat ‘men zichzelf steeds met de ogen van de anderen [moet] leren zien.’ In zo’n gemeenplaats is niets meer te vinden van de zinderende opening van het boek. Niettemin is het boek lezenswaardig. Sloterdijk schrijft erg vermakelijk en vaak ook erg goed. Hij durft in hoogdravende termen een beeld te schetsen van de Europese politieke geschiedenis. Daarbij wordt de nuance steevast uit het oog verloren, maar dit is niet bezwaarlijk: hierdoor krijgt de lezer een provocerend boek voorgeschoteld waar hij of zij zich op het ene moment met hand en tand tegen verzet, en op het andere instemmend van geniet.