Film / Achtergrond
special: De pinguïn als filmster

Van Scott tot Surf’s Up

.

Antarctica, 1911. Fotograaf en cineast Herbert Ponting, lid van de poolexpeditie onder leiding van kapitein Scott, heeft zijn eerste ontmoeting met een kolonie pinguïns. Hij heeft het later in zijn reisverslag over “de komedianten van het zuiden”, en over “marionetten (…), gekleed in jacquet met een lang overhemd”. In zijn film over de expeditie, The Great White Silence (1915), spelen pinguïns een hoofdrol. De pinguïn is hier voor het eerst een filmster. Toch zou het nog ruim tachtig jaar duren voor een definitieve doorbraak, waarbij deze week maar liefst twee films met pinguïns (Surf’s Up en Plop en de Pinguïn) in première gaan.

<i>The Great White Silence: voor het eerst filmster</i>
The Great White Silence: voor het eerst filmster

Ook in South (1919), het filmverslag van Frank Hurley (Pontings even beroemde als begaafde evenknie bij Shackeltons zuidpoolexpeditie in 1914-1916), spelen pinguïns een grote rol. Hurley maakte, net als Ponting, een begrijpelijke vergelijking tussen pinguïns en Charlie Chaplin. Wie ooit de dieren van nabij in het wild heeft mogen meemaken (en ik prijs mezelf gelukkig dat ik daartoe behoor), kan de gevoelens van Ponting en Hurley maar al te goed begrijpen. Er zijn maar weinig dieren waar zo gemakkelijk menselijke gevoelens en gedrag op te projecteren zijn. Met hun houding, slapstickachtige loopje en grenzeloze nieuwsgierigheid doen ze je meteen aan mensen denken. Toch spelen pinguïns de decennia na Ponting en Hurley nauwelijks meer een rol in de film. De aandacht voor poolexpedities en films daarover verzwakte met het bereiken van het ultieme doel (de geografische zuidpool), en het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. En hét genre waar de pinguïn uiteindelijk zal uitblinken – animatie – liet ze om onduidelijke redenen vooralsnog links liggen.

Animatie

Vanaf eind jaren twintig is er met de komst van de geluidsfilm weliswaar sprake van een enorme opleving van het tekenfilmgenre, maar het blijft erg stil rond de niet-vliegende vogels. We zien dat animatiegrootheden als de Fleischer Studios, Walt Disney en Warner Bros. filmpjes maken met katten, muizen, herten, eenden, coyotes, etc in de hoofdrol. Maar pinguïns? Verder dan een paar bijrolletjes komen ze nog niet, waarbij de makers nogal de curieuze neiging hebben om de beide poolgebieden door elkaar heen te halen. Zo zien we de vogels tussen diverse Noordpooldieren in Arctic Antics (1930), een Silly Symphonies van Disney. En in 1949 verschijnt in de serie Merrie Melodies van Warner Bros. Frigid Hare, waarin Bugs Bunny per ongeluk op de Zuidpool terecht komt en daar een pinguïn ontmoet die nota bene wordt achtervolgd door een eskimo!

Pas in de jaren vijftig ontgroeit de pinguïn zijn bijrolstatus in Chilly Willy van de Walter Lantz Studio, maar zo populair als stalgenoot Woody Woodpecker wordt het vogeltje nooit. Het duurt maar liefst tot 1964 voor we iets zien wat op een glansrol voor pinguïns in een speelfilm lijkt: in Mary Poppins danst Dick Van Dyke met vier geanimeerde pinguïns. We zien dezelfde vogels nog een keer terug in Who Framed Roger Rabbit (1988), ook al een film waarin ‘echte’ beelden en animatie gecombineerd worden. Dat de dieren in deze films butlers spelen is gezien hun voorkomen niet zo verwonderlijk. Maar de kracht van de pinguïn, zo zullen we zien, is juist dat de diverse soorten uitstekend verschillende karakters kunnen vertegenwoordigen. Zo straalt de statige keizerspinguïn iets vorstelijks uit, komt de gedrongen macaronipinguïn met z’n gele wenkbrauwen vooral norsig over, en heeft de adéliepinguïn met z’n zwarte kop en helle oogjes iets sinisters.

<i>The Wrong Trousers: ultieme pinguïnschurk</i>
The Wrong Trousers: ultieme pinguïnschurk

Tot 2005 blijft het voor de pinguïn bij sporadische (bij)rollen. Denk aan de ‘power animal‘ in Fight Club of Wheezy, het kapotte speeltje in Toy Story 2. De opvallendste pinguïn (misschien wel aller tijden) is Feathers McGraw, de stomme en nogal sinistere pinguïn in Wallace and Gromit: The Wrong Trousers (1993). Feathers slijmt zich op slinkse wijze bij de naïeve Wallace in – ten koste van de hondstrouwe Gromit. Een pinguïnfilm die (met terugwerkende kracht) opvallend genoeg flopte, is The Pebble and the Penguin (1995) van animatiegrootheid Don Bluth. Een nog ‘ouderwets’ getekende animatiefilm boordevol musicalnummers, die tien jaar later in CGI-vorm wel eens een hit had kunnen zijn. Een film dus die paradoxaal genoeg hopeloos verouderd is, én z’n tijd ver vooruit was.

Val van de Muur

Een bron voor het verschijnen van vele pinguïnfilms in de laatste jaren (waarover later meer) komt uit wel erg onverwachte hoek: de Val van de Muur. Met het einde van de Koude Oorlog en het uiteenvallen van de Sovjet-Unie zaten opeens veel poolonderzoekers zonder budget. De ijsbrekers die ze hiervoor gebruikten werden daarom maar omgebouwd, zodat ze passagiers mee konden nemen. Hiermee werd Antarctica in één klap een stuk toegankelijker én goedkoper, en daarmee nam de belangstelling voor dit continent ook toe. Tegelijkertijd maakten ontwikkelingen op het gebied van survivalkleding en cameratechnologie het filmen in een bar klimaat als dat van Antarctica makkelijker. Bijzondere vermelding verdient de fantastische BBC-serie Life in the Freezer (1993), met de onnavolgbare Sir David Attenborough. De invloed hiervan mag niet onderschat worden. George Miller, de grote man achter Happy Feet (2006), zag de documentaireserie midden jaren negentig en noemt het zien van die serie de directe aanleiding om met een verhaal te komen waarin pinguïns de hoofdrol spelen.

Parade aan pinguïnfilms

<i>March of the Penguins: visueel overdonderend</i>
March of the Penguins: visueel overdonderend

Vanaf 2005 – de computergeanimeerde speelfilm heeft in de tien jaar na Toy Story (1995) inmiddels een gigantische vlucht genomen – gaat het hard. In Madagascar spelen vier pinguïns (die denken dat ze spionnen zijn) nog slechts een bijrol, zij het een erg memorabele. Maar het is met de visueel overdonderende Franse film March of the Penguins (2005) dat ze definitief op de (film)kaart gezet worden. Hoewel in strikte zin een documentaire (over het paargedrag van keizerspinguïns), heeft het qua structuur iets van een episch verhaal, en de makers schuwen het niet om net als bij animatie de beesten menselijke trekjes toe te dichten. De film werd met name in de VS een enorm succes, waar het de op één na succesvolste Franse film ooit is.

Het succes van March of the Pinguïns leidde zelfs tot een heuse parodie: Farce of the Penguin (2006). Hierin laat Bob Saget (ja: die van America’s Funniest Home Videos) zijn stemmetjes en grofgebekte grappen los op beelden van keizerspinguïns – met als resultaat een enkeltje dvd-release. Beter verging het Happy Feet (2006), dat een aanstekelijk verhaal met een swingende soundtrack combineert, maar bovenal de best geanimeerde pinguïnfilm tot nu toe is. De zingende en tapdansende vogels zien er fantastisch uit en bewegen geweldig, en bovendien is het geen andere animatiefilm gelukt zo overtuigend Antarctica te laten zien als een landschap van een hypnotiserende schoonheid.

Plop & Cody

<i>Surf's Up: aanstekelijke mockumentary</i>
Surf’s Up: aanstekelijke mockumentary

En nu gaan er deze week maar liefst twee films met pinguïns in de hoofdrol in première. In Plop en de Pinguïn (plopperdeplop: alweer de zevende Plopfilm!) is een snoodaard van plan soep te maken van pinguïns, en de kabouters kunnen dat natuurlijk niet over hun kant laten gaan. Surf’s Up gaat over de jonge pinguïn Cody Maverick die maar één droom heeft: een prestigieuze surfwedstrijd winnen. Net als in Happy Feet speelt ook hier een jonge vogel met een uitzonderlijk talent de hoofdrol, die maar niet begrepen wordt door z’n omgeving. Wat de film anders dan de andere pinguïnfilms maakt is de vorm die gekozen is, namelijk die van een mockumentary. Dat werkt vaak aanstekelijk, maar een iets consciëntieuzere aanpak à la The Office had waarschijnlijk nog beter gewerkt. Het is jammer dat hier alleen de Nederlandse versie te horen is, want daarmee wordt de film direct veroordeeld tot een kinderpubliek. Bovendien moeten we nu Jeff Bridges als een Lebowski-achtige surfdude (pardon: surfpinguïn) missen.

Toeval

Het lijkt alsof de studio’s met de pinguïnfilms inhaken op een populaire trend, en we kunnen gerust stellen dat het in het geval van Plop en de Pinguïn ook het geval is. Bij de animatiefilms lijkt er eerder sprake van bizar toeval. George Miller zag Life in the Freezer immers al tien jaar geleden, en met de productie van Surf’s Up werd al in 2002 begonnen – ruimschoots voor March of the Penguins en Happy Feet. Het geeft goed aan hoe lang er – zeker in het geval van animatiefilms – kan zitten tussen idee en eindproduct. Of dat ook betekent dat we in de toekomst nog meer films kunnen verwachten waarin pinguïns de ster zijn blijft de vraag, maar een pootafdruk op Hollywood Boulevard lijkt me inmiddels wel gerechtvaardigd.