Muziek / Album

Aandacht voor andermans veren

recensie: Jeffrey Lewis - 12 Crass Songs

Striptekenaar en sympathieke anti-folk-muzikant Jeffrey Lewis heeft weer een nieuwe plaat. Gewoonweg trekt zo’n release geruisloos voorbij, maar zo nu en dan duikt de pers op de kleine songwriter en staat hij even in de middelpunt van de belangstelling. Zo ook nu, met 12 Crass Songs, een plaat die met veel meer bombarie dan anders onder de aandacht wordt gebracht.

Bombarie in betrekkelijke zin, natuurlijk. Jeff Lewis is er gewoonweg niet de artiest voor. Lewis is namelijk een doodnormale vent. Eentje die na een concert leuk kan ouwehoeren aan de bar, zonder vervelend te worden. Het is een aardige vent, een lievertje. Wellicht heeft hij daarom niet de sterstatus bereikt van Moldy Peaches’ Kimya Dawson of, nog beter, Adam Green. Die hebben dat beter afgedwongen. Jeff toert niet langs alle grote poptempels, maar reist liever uren om bij iemand in de keuken op te treden. Een keuze? Ongetwijfeld. Maar het blijft gek voor iemand die al jaren bij het grote label Rough Trade verschijnt.

Muisstil

~


De optredens van Lewis zijn ondanks zijn keuze voor de marge niet slecht. Zeker niet. Ooit was het muisstil en fantastisch tijdens een nauwelijks bezocht optreden in de Berlijnse Roter Salon. In de Groninger kunstacademie Minerva speelde Lewis zijn anti-folk-collega’s Kimya Dawson en Dufus zonder veel moeite naar huis. Ook enkele jaren daarvoor had hij op het podium van Vera en als muzikale gast van de VPRO al bewezen geen lichtgewicht te zijn. Toch werd er nauwelijks aandacht besteed aan platen als City & Eastern Songs of The Last Time I Did Acid I Went Insane and Other Favorites, die hij samen met zijn broer Jack opnam. Nog minder aandacht ging er uit naar de vele singles en tussendoorplaatjes als Don’t Let the Record Label Take You Out To Lunch of Songs From Austin, ook al zaten daar soms pareltjes van Lo-fi-songs bij.

Schijnwerpertjes

Maar nu is er 12 Crass Songs. Er staan een paar schijnwerpertjes op Lewis en hij reist momenteel bescheiden langs wat Europese zalen. Maar de titel zegt het al, het zijn 12 nummers van de band Crass, een Britse anarchopunkband uit de verwarrende jaren zeventig. Lewis heeft zijn anti-folk-repertoire deels omgeruild voor politiek correcte DIY-songs, waar destijds de Britse skinheads – niet te vergelijken met de skinhead zoals we die we nu kennen – keihard op gingen. Crass stond onder de bezielende leiding van Penny Rimbaud, Eve Libertine en Joy De Vivre die hun sociale protest tegen ‘het systeem’ en andere miskleunen van de moderne westerse samenleving in hun muziek uitten. Grappig om te zien dat een Amerikaanse jongen zich in Britse kritiek verplaatst, geuit in een tijd waarin hij niet veel ouder was dan een peuter.

Sfeer van de jaren zeventig

Lewis heeft twaalf Crass-nummers onder handen genomen en bewerkt tot iets van hemzelf. Zowel muzikaal en tekstueel, op het geweldige Big A, Little A na, allemaal in een akoestisch jasje. Toch klinkt die anti-kapitalistische kritiek – woede is het niet echt te noemen – wel wat vreemd uit de mond van de meestal grappige Jeff. Maar, zoals Lewis in het door hem schitterend getekende boekwerkje in de prachtig verpakte cd schrijft: “het gaat niet om hem of om Crass, het gaat om de waarschuwingen, de aspiraties, de kritiek en de dromen die de teksten en songs opwekken”. En daar slaagt Lewis behoorlijk goed in. Je proeft de sfeer van de tijd van Crass, maar de ideeën lijken tijdloos. Gelukkig brengt de zichzelf niet al te serieus nemende Lewis ze, waardoor het ook nog leuk blijft. De tijdelijke aandacht is dus niet geheel onterecht. Misschien kunnen ze het volgende keer doen als Jeff zijn eigen nummers brengt.