Film / Achtergrond
special: Aziatische selectie

IFFR 2007

~

Hoewel een groot aantal van de Aziatische films op het IFFR vorig jaar al in première ging op festivals als dat van Vancouver, was de selectie in Rotterdam als vanouds ijzersterk. Een klein aantal onverdedigbare programmeringskeuzes (zoals een retrospectief van de visieloze genreregisseur Johnnie To, op zijn best een capabele pulpfilmer, en de vertoning van de waardeloze Koreaanse gangsterfantasie A Dirty Carnival) werden ruimschoots goedgemaakt door veel sterker materiaal.

Overzicht verslag IFFR 2007

Betelnut
Scène uit Betelnut

Naast fascinerend nieuw werk van bekroonde regisseurs als Jia, Tsai en Weerasethakul werden een aantal interessante debuten vertoond: Betelnut (2006) bijvoorbeeld, een beheerst, in ellenlange takes geschoten portret van een aantal hangjongeren in een Chinees kustplaatsje. Hier gebeurt niets, wordt weinig gezegd en ontbreekt karakterisering volledig, maar in bijna twee uur slaagt de film er wel in een herkenbaar, innemend en zeer realistisch beeld van het uitzichtloze, doelloze bestaan van nietsnutten te geven. Een al even geloofwaardig en aangrijpend portret van ronddolende mannen was Ikawa Kotaro’s debuut Lost in Tokyo (2006), waarin twee mannen een nacht en een dag doorzakken na een begrafenis van hun vriend. Na de geneugten van feesten, baden, drank en vrouwen nemen het verdriet en de vertwijfeling toch de overhand, op een levensechte wijze die je in cinema bijna nooit aantreft.

Genrevariaties

No Mercy for the Rude
Scène uit No Mercy for the Rude

De meeste Koreaanse selecties daarentegen, ook voornamelijk debuutfilms, waren sterke varianten op bekende genres. No Mercy for the Rude (zie ook deel 2) bijvoorbeeld ontstijgt zijn eigen genre: dit is een even droevige als grappige, even spannende als ontspannende film over een jongeman die huurling wordt om een operatie voor zijn spraakgebrek te kunnen bekostigen, en ondertussen een surrogaatgezin onderhoudt. De clichés van de romantische gangsterkomedie worden niet geschuwd, maar regisseur Chulhee Park geeft er zozeer een eigen draai aan en heeft zoveel verrassingen in petto dat het resultaat veel beter is dan vergelijkbaar materiaal. Joon-ho Bongs The Host kon moeilijk aan zijn te hooggespannen verwachtingen voldoen, maar bood een al even frisse variant op een genrefilm: een betere monsterfilm is nauwelijks voor te stellen.

Tai-sik Kims debuut Driving With My Wife’s Lover (2006) was niet minder vermakelijk: hierin staat het conflict tussen een archetypische Koreaanse loonslaaf en de levenslustige taxichauffeur die zijn overspelige vrouw bemint centraal. De film begint als een laconieke roadmovie, maar ontwikkelt zich gaandeweg als een droogkomische, nooit pretentieuze studie naar ovespel en jaloezie.

Tai-sik Kim
Regisseur Tai-sik Kim (foto: Paul Caspers)

Kim licht een en ander enigszins cryptisch toe in een gesprek: “Het verhaal is gebaseerd op een kort verhaal van mij, dat ik met mijn co-scenarist uitgewerkt heb. Er is in liefde een objectieve en een subjectieve kant, die ik beide wilde uitbeelden in een verhaal over jaloezie en overspel.” Kim was al twintig jaar werkzaam in de tv- en reclamewereld voordat hij zijn eerste film maakte. “De nieuwe Koreaanse regisseurs zijn tegenwoordig heel jong, maar in mijn tijd werd je pas een regisseur als je boven de veertig was.” Maar net als bovenstaande films is Driving With My Wife’s Lover een frisse, flamboyante film, die evenmin tekenen vertoont van de vermeende Zuid-Koreaanse filmmalaise, die na zoveel jaren van onvoorstelbaar succes op handen zou zijn. Kim bevestigt echter de zorgen die de Koreaanse filmindustrie zich maakt: “De neergang is al begonnen. Er wordt steeds meer geld in dure films gestoken, en de kwaliteit gaat achteruit. Als de regisseurs niet van aanpak veranderen, zal het publiek zijn interesse alleen maar meer verliezen. Het Koreaanse Filminstituut is al bezig om buitenlandse financiering te stimuleren, en de toekomst ligt misschien in internationale co-producties.”

Ondanks een enthousiaste respons in Rotterdam heeft hij ook niet veel hoop voor zijn eigen film. “De film wordt pas in maart in Korea vertoond, maar ik verwacht niet veel succes. Hij gaat maar in tien zalen in première, wat toch best veel is voor een onafhankelijke film, want in Korea is het met zo’n film heel moeilijk om een publiek te trekken. Het budget (van minder dan een miljoen euro – PC) zal hij hoogstwaarschijnlijk nooit terugverdienen. Dat is de realiteit van de Koreaanse filmwereld.”

Experimenteel

The Last Dining Table
Scène uit The Last Dining Table

Een moeilijker te duiden Koreaans debuut was The Last Dining Table (2006), een vaak surrëel filmgedicht met een onheilspellende soundtrack en op de achtergrond verontrustende nieuwsberichten. Hier wordt in een lange reeks afzonderlijke en vaak zwijgende scènes een tragikomisch beeld gegeven van de lagere sociale klassen van Seoel, hoewel de film een indruk geeft van een algehele maatschappelijke en emotionele malaise. De camera beweegt nauwelijks, narratief en karakterisering ontbreken bijna volledig, en regisseur Gyeong-tae Roh nodigt de kijker uit om zelf betekenis te geven aan zijn presentatie van raadselachtige, komische, tragische en ironische momenten.

Veel directer was Faceless Things (2005), een korte, Warholiaanse experimentele film van de eenentwintigjarige Koreaan Kyung-mook Kim. Dit zou de schandaalfilm van het jaar zijn als hij niet met videocamera opgenomen was en in een klein zaaltje vertoond werd. Kim toont in ononderbroken opnames zonder enige gêne twee homoseksuele sadomasochistische ontmoetingen (waarvan de meest choquerende met hemzelf), en een speelse animatiesequentie. Het korte laatste shot verbindt de drie delen met elkaar, en het geheel is een fascinerend, grensoverschrijdend kunststuk met beeldpoëzie en oprechte autobiografie, thema’s die al in Kims eerdere Me and Doll Playing naar voren kwamen, en hier nog meer resonantie hebben. Onvergetelijk moedige cinema.

Spanningsveld

Bakushi
Scène uit Bakushi

Een ander expliciet hoogtepunt was de wereldpremière van de BDSM-documentaire Bakushi, een intrigerende en niets verhullende kijk op de hoogste regionen van de kunst van Japanse bondage. Drie befaamde touwmeesters en de gewillige slachtoffers van hun vaak intense kwellingen worden uitgebreid geinterviewd, maar ze blijken niets interessants of verhelderends te zeggen te hebben. De film draait dan ook om de registratie van de daden, maar de ware kracht van Bakushi ligt geheel in regisseur Ryoichi Hiroki’s structurele aanpak. De film begint als een kijkje achter de schermen bij een fotosessie voor een SM-tijdschrift, maar later filmt Hiroki privésessies in close-up, zodat hij en zijn cameralui zelf de rol van pornograaf over lijken te nemen. Vervolgens gaat hij nog een stapje verder door zich voorzichtig te bemoeien met de gang van zaken, en tenslotte filmt hij weer vanaf een afstandje, in amateurstijl, het meest verbijsterende tafereel: een bezeten meisje dat zich laat vernederen door een bejaarde maar brute touwmeester en een fotocrew. De verschillende manieren van filmen en daarmee de voortdurend wisselende rol van object, kijker en filmmaker zorgen voor een fascinerend en vaak ongemakkelijk spanningsveld.

Met dank aan Eunhyo Kim voor de vertaling van het interview.