Boeken / Reportage
special: Uiteindelijk draait het allemaal om HET

Klassieker: Tim Krabbé – De Renner

.

‘Meyrueis, Lozere, 26 juni 1977. Warm, bewolkt weer. Ik pak mijn spullen uit mijn auto en zet mijn fiets in elkaar. Vanaf terrasjes kijken toeristen en inwoners toe. Niet-wielrenners. De leegheid van die levens schokt me.’

Hoeveel mensen hebben in de afgelopen 25 jaar nietsvermoedend – of juist heel veel vermoedend – De Renner opengeslagen, deze zinnen gelezen, en zijn daarna voor enige uren van de aardbodem verdwenen? Honderdduizend? Driehonderdduizend? Er zijn minstens zoveel exemplaren verkocht. En met uitleningen erbij? Een miljoen mensen? Nog meer?

Die eerste zinnen… De ware aficionado schudt ze als het moet op ieder willekeurig moment van de dag uit z’n mouw. Ze zijn een teletijdmachine, die zinnen. Lees ze en je bent in Meyrueis, al weet je niet hoe je dat precies uitspreekt, op 26 juni 1977, ook al was je die dag ergens anders, of er überhaupt nog niet. Je bent er nu, in Meyrueis. En je zit bij Tim Krabbé op z’n bagagedrager.

Eenzame fietser

Het samenvatten van De Renner is een heilloze en bovendien overbodige bezigheid. De illustratie op het oorspronkelijke omslag vat het beter samen dan de beste achterflaptekstenschrijvers het zouden kunnen. Daarom heeft de achterflaptekstenschrijver van dienst het dit keer bij als aanbevelingen bedoelde citaten gelaten. Over die citaten later meer. Eerst die omslagfoto.

~

Is het eigenlijk wel een foto? Dat wordt ook na minutenlang turen naar dat omslag niet duidelijk. Het zou zomaar een schilderij kunnen zijn. Dit is er te zien: een oranje bergmassief, bezaaid met rotsen, kleinere stenen en grind. Eén rots steekt dreigend omhoog. Hoe groot die rots in werkelijkheid is, kun je zien als je het gele vlekje in het midden van die oranje woestenij hebt geïdentificeerd. Het is een mannetje met een geel truitje aan, een mannetje op een fiets. Verder is er niets. Als desolaatheid een goed Nederlands woord was, was het omslag van De Renner haar definitie.

Beter dan dit kun je de inhoud van de roman onmogelijk samenvatten. Tja, je zou kunnen opmerken dat de Krabbé in het verhaal zelden helemaal alleen fietst, zoals het mannetje op de foto. Dat zou betekenen dat de ziel van het boek je ontgaan is. Een meer solitaire teamsport dan wielrennen bestaat eenvoudig niet, een sport beoefend door Einzelgängers, autisten, Übermenschen, fanaten, hobbyisten, intellectuelen, hobbyornithologen, fabrieksarbeiders, Beatlefans, hinkelaars en andere halvegaren, die in een team moeten functioneren en tegelijk dromen van individuele roem en eer. De Renner is het ultieme boek over de lone wolf. Fietsen is eenzaam, al doe je het met z’n tweehonderden tegelijk.

Begin

Soms lees je ergens: van oudsher is wielrennen de meest literaire aller sporten, of iets dergelijks. Om zo’n uitspraak wat cachet te verlenen, komt degene die hem doet met wat bekende namen: Buzzati, Malaparte, Hemingway, Londres, Joris van den Bergh.

Forget it. Buzzati was een romanschrijver die slechts bij toeval in de Giro verzeild raakte, Londres was een journalist die zijn bekendheid voornamelijk dankte aan het feit dat hij tijdens de Tour altijd drie weken permanent in de olie was en naar Joris van den Bergh is het lang zoeken in de registers van Nederlandse literatuurnaslagwerken, hoe vuistdik die ook mogen zijn. Hemingway dan? Viste meer dan-ie fietste, en toch is er niemand die het in zijn hoofd haalt om vissen de meest literaire aller hobby’s met een akte te noemen.

Nee, sportliteratuur begint bij De Renner, zo simpel is het. Voor De Renner was er niets en na De Renner was er van alles, maar niets van hetzelfde niveau. Want boven alles is De Renner een briljante roman.

In het verleden heeft Tim Krabbé zich nogal eens opgewonden over het feit dat hij nooit een literaire prijs van betekenis heeft ontvangen, dat hij zelfs nooit genomineerd is geweest, zelfs nog nooit op een longlist heeft mogen staan. Sinds enkele jaren laat hij zijn werk niet eens meer insturen, om verdere publieke vernedering te voorkomen. Lijdzaam verzet.

Scheepmaker

De ware fan bezit meerdere edities van het door hem bewonderde boek. In mijn Billy bevinden zich drie exemplaren van De Renner, de achtste, de vijftiende en de 21e druk. Dik zijn ze alledrie niet, maar het is toch opvallend dat de nieuwste druk 28 pagina’s meer telt dan de oudste twee. Misschien vindt uitgeverij Prometheus 130 paginaatjes te weinig. Toch gaat het niet om het aantal pagina’s, maar om de achterflap. Die is bij De Renner namelijk van levensbelang.

‘Het is aan de ene kant een literair meesterwerk dat om die reden over honderd jaar nog gelezen zal worden, en aan de andere kant is het het beste sportboek in de Nederlandse taal.’ Afzender: Nico Scheepmaker. Miljoenen zinnen schreef Scheepmaker, tientallen boeken en duizenden stukkies voor de krant, maar twintig jaar na zijn overlijden is deze zin zijn allerbelangrijkste gebleken. Op alledrie de edities van De Renner die ik in mijn bezit heb, staat Scheepmakers blurb prominent op het omslag.

Scheepmaker had gelijk toen hij deze zin schreef. Wat betreft die ene kant: van de door Scheepmaker voorspelde eeuw levensvatbaarheid voor De Renner is nu een derde verstreken. Het boek is nog altijd in druk en is populair op de leeslijsten van middelbare scholieren, als hun docenten ze tenminste niet verbieden ‘een sportboek’ op hun lijst te zetten. Google ‘de renner krabbé’: 17.900 resultaten. Op YouTube staat een trailer van een documentaire over het boek en er is zelfs een Ronde van Tim Krabbé, een fietsweek in de Cevennen waarbij de naamgever zelf meefietst (dit jaar is-ie helaas al weer geweest).

Exegese

Het wemelt op het internet van De Renner-adepten, derennerianen en Krabbé-fanaten. Wie De Renner leest, herleest het boek tenminste vijftien keer. Er zijn mensen (vooral mannen, eigenlijk altíjd mannen) die hele passages uit het boek uit het hoofd kunnen reciteren.

De Renner is een boek dat zich leent voor exegese, voor de religieuze benadering; dat kan het gemiddelde sportboek niet zeggen. De fascinatie voor De Renner is te vergelijken met die voor De Avonden (een soort De Renner, maar dan zonder fietsen dus minder sterk). En met die voor Kees de Jongen natuurlijk, dat had Kees van Kooten goed gezien toen hij op televisie verkondigde: ‘Ligt recht in de lijn van Kees de Jongen… ik heb het zes keer gelezen.’ Krabbé’s uitgever zette Van Kootens citaat op de achterflap van de volgende druk en daar staat het 25 jaar later, nog steeds.

Wat Scheepmakers ‘andere kant’ betreft (‘het beste sportboek in de Nederlandse taal’): ja. Zonder De Renner geen Nederlandse sportliteratuur. Het is zoals Arthur van den Boogaard schrijft in zijn baksteendikke en voor sportliefhebbers onmisbare verzamelbundel Sport. De 141 beste Nederlandse en Vlaamse sportverhalen van 1945 tot nu: ‘Na 1978 moet een schrijver over sport verantwoording afleggen aan De Renner.’

Er zijn mensen (de zogenaamde ‘kenners’) die nog wel eens komen aanzetten met Temidden der kampioenen, het eerste ‘moderne’ Nederlandstalige sportboek van Joris van den Bergh, als het beste sportliteraire werk van Nederlandse bodem. Ze hebben ongelijk. Klassiek, goed geschreven, maar een biografie. Literaire non-fictie dus. Een zeer uitgebreide journalistieke reportage.

HET

Na De Renner is er de nodige literaire sportfictie geschreven, door Krabbé-exegeten Bert Wagendorp en Thijs Zonneveld, door hardlopers Dirk van Weelden en Abdelkader Benali, door journalisten Hugo Borst en Simon Kuper, door ex-voetballers Jan Mulder en Raymond Cuijpers en door talloze anderen. Maar De Renner is als literaire prestatie nooit meer geëvenaard, laat staan verbeterd (nou ja, misschien door Krabbé zelf, in 43 wielerverhalen…). De kans dat dit ooit nog gaat gebeuren is nihil.

Nog zo’n citaat van de achterflap: ‘Tim Krabbé heeft HET gevoeld, hij heeft HET meegemaakt.’ Gesproken door Gerrie Knetemann, in Avro’s Televizier. Hier zie je hoe eenvoudig de literaire geschiedenis vervalst kan worden: op de flappen van druk acht en druk vijftien staat HET nog geschreven als HET, terwijl ze er op de achterzijde van de 21e druk plotseling ‘hét’ van gemaakt hebben. Knetemann kennende zal hij ongetwijfeld HET gezegd hebben, en het is ook HET wat Krabbé in De Renner beschrijft, en zeker niet hét. Het wielrennen, het lijden, het ‘geil zijn om af te zien’ (dixit: Krabbé), dat is geen homerische queeste, geen metafoor voor het leven of iets anders ingewikkelds, het is HET.