Film / Achtergrond
special: Terugblik Nederlands Film Festival 2010

Waar is het zelfvertrouwen?

Het Nederlands Film Festival zit al jaren in een existentiële crisis. Utrecht kan haar rol als publiekslieveling niet combineren met een sterk, uitdagend programma. De kritiek op de Gouden Kalveren-jury legde het pijnlijke probleem weer genadeloos bloot.

Eigenlijk was het wel aandoenlijk, hoe de vaderlandse filmwereld rond de uitreiking van de Gouden Kalveren weer rollebollend over straat ging. Men vroeg zich af hoe juryvoorzitter Pieter Broertjes het toch in zijn hoofd had gehaald om geflopte arthousefilms als Joy en R U there te verkiezen boven de Nederlandse Oscarinzending Tirza. En waarom kreeg Gijs Scholten van Aschat geen erkenning voor zijn fenomenale vertolking van Jörgen Hofmeester? Regisseur Martin Koolhoven (Oorlogswinter) had het in De Wereld Draait Door over ‘navelstaarderij’ en verweet het festival een verkeerd signaal af te geven. Producent San Fu Maltha noemde Broertjes ‘blind en doof’. ‘Jij hebt helemaal geen verstand van film’, beet hij Broertjes toe bij de bekendmaking van de nominaties.

Het Nederlands Film Festival, dat in dertig jaar uitgroeide van een gezellig onderonsje tot een publieksfestival met ruim 150 duizend bezoekers, worstelt elk jaar met hetzelfde dilemma. Moet Utrecht tien dagen lang het podium zijn voor kleinschalige kwaliteitsproducties en inhoudelijke discussie, of rollen we de rode lopers uit en heffen we het glas op bioscoophits als Komt een vrouw bij de dokter en De gelukkige huisvrouw? Het is pijnlijk dat de vraag met elke editie prangender wordt. De organisatie probeert krampachtig vast te houden aan een dubbele aanpak, maar heeft de laatste jaren te maken met een matig opkomst voor speciale programma’s. Tegelijkertijd besluiten producenten van grote binnenlandse films met regelmaat om het festival te passeren.

Glamour

Scène uit Foute vrienden
Scène uit Foute vrienden

Waarom zou je in hemelsnaam anderhalve week voor film uittrekken in een land dat op jaarbasis nog geen tien fatsoenlijke bioscoopfilms voortbrengt? Er was dit jaar een thema bedacht — iets met tijdsgeest en film — zo vrijblijvend dat het overal en nergens op van toepassing bleek. En die prijzen: buiten de grachtengordel is er geen hond die het iets interesseert wie volgens een handvol cultuurbonzen het beste camerawerk in zijn film heeft zitten. Zoals Rijk de Gooijer in 1995 zei, vlak voordat hij zijn Gouden Kalf uit het raam van Maarten Spanjers taxi keilde: ‘Wat mot je met zo’n ding. Rot toch ’n end op.’

Het idee is dat alle fatsoenlijke korte films, documentaires en bioscoopreleases van het voorgaande jaar in Utrecht de revue passeren. Zo kan het gebeuren dat je in een klein zaaltje van het Louis Hartlooper Complex naar een prachtige documentaire over een stel Amsterdamse sjacheraars zit te kijken terwijl die al lang en breed op Uitzendinggemist staat (Foute vrienden). Geen probleem natuurlijk. Wel jammer alleen, dat alle aandacht tijdens zo’n festival weglekt naar die paar premières.

Zonnetje

Scène uit Toen was ik al beroemd
Scène uit Toen was ik al beroemd

Natuurlijk is het terecht dat films als Tirza (Rudolf van den Berg), Schemer (Hanro Smitsman) en Lang & gelukkig (Pieter Kramer) in het zonnetje gezet worden met een feestelijke premièreavond. Maar je kunt je afvragen of dit het hoofddoel moet zijn van een filmfestival waar het hart van de programmering bestaat uit korte films en documentaires die eigenlijk voor televisie geschoten zijn. Nu krijg je het gevoel dat een actuele docu als Longstay (over de bewoners van een TBS-kliniek) eigenlijk alleen maar vertoond wordt omdat er nog een gat in de programmering zat. Hetzelfde geldt voor Toen was ik al beroemd, een liefdevol portret van de ooit legendarische jazzdrummer Joop Korzelius, die vol levensvreugde zijn dagen slijt bij het Amsterdamse Leger des Heils.

Door het uitdijen van het festival de afgelopen jaren is het programma onoverzichtelijk geworden, erkende de nieuwe directeur Willemien van Aalst in een interview. Maar van het voornemen om meer structuur in het programma aan te brengen is weinig terecht gekomen. Wat het nut is van de enorme berg oude films die elk jaar over de bezoekers wordt uitgestort is voor niemand duidelijk. De zalen blijven leeg bij de zoveelste vertoning van Simon (Eddy Terstal) of Van God los (Pieter Kuijpers). Een retrospectief rond Bert Haanstra (vorige editie) of Herman van der Horst (dit jaar) is daarentegen wel noodzakelijk. Daarmee trek je alleen wel een totaal ander publiek dan met de grote bioscoopknallers. Niemand die na Tirza nog even bij de wederopbouwfilm Houen zo! langswipt.

Stoelendans

Scène uit Houen zo!
Scène uit Houen zo!

Om zichzelf uit de pijnlijke spagaat te bevrijden moet het NFF zich minder gelegen laten liggen aan de wensen van het grote publiek. Wat is er mooier dan een programmering die liefde, aandacht en devotie uitstraalt? En die er niet, zoals nu, op gericht is om zoveel mogelijk mensen te vriend te houden. Maar daar is zelfvertrouwen voor nodig. Zelfvertrouwen dat ontbreekt, zowel bij het festival als bij een groot deel van de filmmakers. De filmwereld is een stoelendans waaraan veel te veel mensen willen meedoen. Er is nooit genoeg geld en nu Rutte en de zijnen cultuur definitief tot linkse — en dus verdachte — hobby hebben bestempeld, staat iedereen elkaar een beetje angstig aan te kijken.

De discussie over de Gouden Kalveren wordt niet, zoals bij andere awards, gevoerd door verongelijkte filmmakers met te grote ego’s. Het gaat om mensen die doodsbenauwd zijn dat ze over een paar jaar geen cent meer kunnen lospeuteren. De sector is wanhopig op jacht naar zoveel mogelijk prijzen, rode lopers en bezoekersaantallen om de Haagse subsidieverstrekkers mee om de oren te slaan, mocht die zijn bestaansrecht weer eens in twijfel trekken. De discussie of Joy de belangrijkste prijs, die voor beste film, wel had mogen winnen, werd niet gevoerd op artistieke en inhoudelijke gronden. Nee, de grootste vraag was: hadden we deze prijs wel moeten geven aan een film die maar tweeduizend bezoekers naar de bioscoop trok?

Dat is belachelijk. Hoe betrekkelijk de waarde van de polderprijzen ook is, het getuigt van ballen dat Pieter Broertjes in het huidige culturele klimaat heeft durven kiezen voor kleinere auteursfilms. Meer van dit soort eigenzinnigheid is alleen maar toe te juichen. Het zou de Nederlandse filmwereld de nodige pit opleveren. En van Utrecht misschien weer een spannende festivalstad maken.