Boeken / Non-fictie

De toekomst is fantastisch

recensie: Fred Keijzer - Filosofie van de toekomst. Over nut en noodzaak van sciencefiction

Zonder ondertitel zou de achteloze lezer menen een boek in handen te hebben dat grote denkers in een toekomstig jasje steekt. Niets is minder waar. In Filosofie van de toekomst geen Kant, Schopenhauer, Kierkegaard of Heidegger, maar mannen als Hal Clement, James Ballard, Peter F. Hamilton en William Gibson. Geen idee wie dat zijn? Dan wordt het tijd voor wat bijscholing over het nut en de noodzaak van sciencefiction.

Liefhebbers van sciencefiction met een gebrek aan zelfvertrouwen hebben met Fred Keijzer een intellectuele strijder aan hun zijde en kunnen dit boek ook zonder het lezen van deze recensie gerust aanschaffen. Keijzer toont zich naast een echte liefhebber ook zeer belezen in het genre. Hij citeert uitvoerig uit allerlei boekjes en aarzelt niet om de lezer persoonlijke ontboezemingen voor te schotelen. Het doel is te laten zien dat sciencefiction ook voor een breed publiek interessant kan zijn. Inderdaad weet hij de leek hier en daar enthousiast te maken, al blijft de nerdfactor erg hoog.

Sturgeons wet

In een lange inleiding spant Keijzer zich in om het benepen beeld dat van sciencefiction bestaat te nuanceren. De grote hoeveelheid troep die er binnen het genre geschreven wordt, heeft de werkelijke kwaliteit die sciencefiction biedt overschaduwd. Op grond van aanvaarde criteria kan men volgens auteur Theodore Sturgeon negentig procent van wat er aan sciencefictionboeken verschijnt rotzooi noemen. Maar dat betekent wel dat men op grond van diezelfde criteria negentig procent van alle films, consumentenartikelen, strips et cetera rotzooi moet noemen.

Kortom: serieuze sciencefiction kan zich meten met de beste literatuur. Het mag volgens Keijzer worden beschouwd als een vorm van kosmisch onderwijs, waarbij we leren om beter na te denken over wie wij zijn, wat we willen en wat we kunnen worden. Dat maakt sciencefiction tegelijkertijd nuttig en filosofisch verantwoord, want ook hier zijn verwondering, twijfel en nieuwsgierigheid de uitgangspunten.

Familiegelijkenissen

Naast het idee dat sciencefiction vooral zou gaan over onzinnige ruimteavonturen of dat het lezen van sciencefiction alleen iets zou zijn voor jonge mannen die zwelgen in hun subcultuur, probeert Keijzer met meer vooroordelen af te rekenen. Een opmerkelijke maar wat geforceerde zet daarbij is om algemeen erkende en gerespecteerde auteurs binnen het genre van de sciencefiction te trekken.

Wie zou 1984 van Orwell of Brieven uit de hel van C.S. Lewis namelijk willen linken aan sciencefiction? Dat Jules Verne en H.G. Wells tot de founding fathers van het genre behoren is te billijken, maar om apologeten en dystopie-auteurs te confisqueren lijkt wat ver te gaan. Zo zou men zelfs met een beetje fantasie Thomas Mores Utopia kunnen claimen als sciencefiction. Keijzer betoogt echter dat ideeën uit deze literatuur gemakkelijk kunnen worden ingepast in de filosofische proeftuin die sciencefiction is. Ook geeft hij aan hoe we bijvoorbeeld In de ban van de ring van J.R.R. Tolkien kunnen beschouwen als een wegbereiding voor het idee van cyberspace, waarbij de mens tracht te vluchten naar een op maat gemaakte wereld. Daarbij blijft fantasy een op zichzelf staand genre dat veel familiegelijkenissen toont met sciencefiction.

The sense of wonder

De insteek die Keijzer kiest, door sciencefiction te benoemen als speculatieve antropologie is aardig en creëert een kapstok voor talloze interessante ideeën en gefantaseer. Op grond van dit uitgangspunt trakteert hij in het verloop van zijn boek de lezer met allerlei gedachte-experimenten die samenhangen met kunstmatige intelligentie, kernoorlogen, virtuele werelden en buitenaardse beschavingen waarbij af en toe een ethische insteek is vereist. Dit prikkelt voldoende, maar draagt tegelijkertijd het gevaar van een groot ‘het zal wel gehalte’ in zich.

Wat het boek verder mist is een stevige hedendaagse wijsgerige kritiek op bijvoorbeeld genoemde technologische mogelijkheden. Hier en daar wordt een denker als Max Weber of Maurice Merleau-Ponty aangehaald, maar dat heeft inhoudelijk allemaal weinig om het lijf. Iemand als Heidegger en het concept zijnsvergetelheid had in een apart hoofdstuk niet misstaan, maar valt wellicht buiten de bedoelingen van Keijzer die vooral the sense of wonder voor ogen heeft.

Met een korte leeswijzer voor wie in de wereld van sciencefiction zijn weg wil vinden sluit Keijzer desondanks een frivool boek af dat als een persoonlijk en warm pleidooi mag worden beschouwd voor de spannende mogelijkheden van sciencefiction. Een universum niet zo heel ver weg zal uitwijzen of een breed publiek inderdaad valt voor de filosofische charme ervan.