Boeken / Non-fictie

De eeuwige strijd voor meer medeleven

recensie: Karen Armstrong (vert. Albert Witteveen) - Compassie

.

Armstrong vertrekt vanuit haar vakkennis als religiehistorica. Als ze toont waarom compassie ten grondslag ligt aan alle religieuze en spirituele stromingen is ze op haar best. Ze laat zien hoe de gulden regel ‘wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’ door geestelijken over de hele wereld (van Confucius tot Boeddha en Jezus) is gepredikt. Dat desondanks zo veel ellende is veroorzaakt in naam van God ontkent ze niet, noch ontkent ze de gewelddadige passages in bijvoorbeeld het Oude Testament. Maar ze contextualiseert die passages, door te wijzen op stammenoorlogen die in die tijd speelden. Tegelijk laat ze zien hoe bijvoorbeeld Jezus en Mohammed elk op hun eigen manier een einde wilden maken aan het geweld dat hen omringde. Hun boodschap van naastenliefde is juist nu relevant, stelt Armstrong – de nasleep van 9/11 sluimert voortdurend op de achtergrond van haar betoog. Armstrongs uitgangspunt daarbij is dat we het allemaal in ons hebben een klein beetje te worden zoals de heilige helden uit het verleden. 

‘Primitief’ egoïsme
Compassie ziet Armstrong als een ‘natuurlijk’ vermogen. Als alleen grote spirituele denkers in staat zouden zijn tot compassie heeft het weinig zin om het te proberen te verspreiden. Armstrong verdedigt naastenliefde daarom ook vanuit de evolutiebiologie en neurologie. Daar gaat ze de mist in. In het eerste hoofdstuk passeren in een sneltreinvaart allerlei onsamenhangende en onvoldoende onderbouwde beweringen over linker- en rechterhersenhelft, spiegelneuronen en reptielenhersenen de revue. Wat Armstrong hard probeert te maken is dat onze natuurlijke neiging tot zelfzuchtig gedrag ‘primitiever’ is dan onze natuurlijke neiging tot onzelfzuchtig gedrag. Daarover is echter het laatste woord nog niet gezegd.

Wat mist in Armstrongs betoog zijn met name Frans de Waals bevindingen uit zijn empathie-onderzoek onder chimpansees. De Waal heeft overtuigend beargumenteerd dat altruïsme óók een primitieve drift is. Armstrongs argumentatie wordt verzwakt doordat een stevige psychologische en sociologische onderbouwing van de voorwaarden en de functies van ons medelevend vermogen ontbreekt. Het is immers ook een hele stap van een natuurlijk vermogen tot empathie naar het consequent doorvoeren van ‘behandel anderen zoals je zelf behandeld wil worden’. Armstrong had zich beter niet kunnen wagen aan de evolutiebiologie. Wie een doorwrochte wetenschappelijke beschouwing verwacht, komt bedrogen uit.

De eigen parochie
Compassie valt eerder in te delen in de secties ‘zelfhulp’ en ‘spiritualiteit’. Naastenliefde is als elke andere menselijke vaardigheid, stelt Armstrong. Je kunt het trainen en er zo beter in worden. Armstrong probeert in twaalf stappen je compassie te vergroten – de connectie met de AA legt ze zelf. Minder egoïsme, hebzucht en verlangen, meer geduld, begrip en mindfulness; het boek misstaat niet naast boeddhistische lectuur (de Dalai Lama is al fan). Armstrong laat zien hoe religieuze en mythologische teksten tot voorbeeld kunnen dienen, stelt meditatie-oefeningen voor en geeft praktische tips en bemoedigende woorden om meer vriendelijkheid in je dagelijks leven te brengen. Jij en de mensen om je heen zullen hier gelukkiger van worden, maar het proces is niet altijd even leuk en gemakkelijk. Een rotopmerking is snel gemaakt en niet zo snel vergeten. Armstrong benadrukt dat de strijd voor meer barmhartigheid niet in twaalf stappen gestreden is. Het is elke dag weer jezelf en anderen misstappen vergeven en elke dag weer weerstand bieden aan ‘ik eerst’-impulsen. Als je zover komt dat je de twaalfde stap – ‘Heb uw vijanden lief’ – bereikt, dan ben je gelijk aan een heilige.

Als het zo’n voortdurende worsteling is een beter mens worden, wie zal zich er dan vrijwillig aan onderwerpen? De ideale doelgroep zou bestaan uit notoire machtswellustelingen, zelfverrijkers en klaplopers. De verslaving die moet worden aangepakt is immers egoïsme. Maar de grootste egoïsten zijn naar alle waarschijnlijkheid niet de mensen die dit boek, met zijn vriendelijke omslag en Happinez-jargon, zullen lezen. Armstrong predikt voor eigen parochie. Alle extra vriendelijkheid in de wereld is welkom, maar elke doemdenker zal zich afvragen: hoe wenselijk is het dat de zachtaardigen nog zachtaardiger worden? Zijn het niet altijd dezelfden die proberen de splinters uit hun eigen oog te halen, vol vergevingsgezindheid voor de balken in de ogen van anderen? Dat is het grote probleem dat in Armstrongs boek niet genoeg wordt onderkend: medemenselijkheid werkt pas echt als iedereen meedoet.