Boeken / Fictie

Over atletiek en kennis

recensie: Bernlef - De onzichtbare jongen

Berlef ontleende zijn naam aan een blinde, Friese dichter uit de achtste eeuw van wie verder niets bekend is. Dat laatste is over hemzelf niet meer te zeggen; Bernlef heeft al enkele tientallen romans op zijn naam staan, brengt om de paar jaar een dichtbundel uit, is betrokken geweest bij verschillende tijdschriften en ontving twaalf literatuurprijzen. Daarnaast verschenen er brieven, essays en vertalingen en zat hij in de jury van o.a. de P.C. Hooftprijs. Met De onzichtbare jongen voegt hij opnieuw een boek aan zijn omvangrijke oeuvre toe.

Waar het in Hersenschimmen, de roman waarmee hij doorbrak en die tot in den treure zal worden aangehaald, nog om het verlies van herinneringen ging, kiest Bernlef in De onzichtbare jongen voor een ander thema: het niet in staat zijn ook maar iets te vergeten. Centraal in de roman staat Wouter van Bakel. Op zijn dertiende ontmoet Wouter Max Veldman, die net naar Amsterdam is verhuisd. Tussen de twee jongens ontwikkelt zich een hechte vriendschap, ondanks het feit dat beiden volledig verschillend lijken te zijn. Waar Max met zijn neus in de boeken zit, droomt Wouter ervan hardlooprecords te verbreken. Wanneer het tweetal naar de middelbare school gaat, zien ze elkaar minder en minder. Wouter richt zich op de atletiek, Max legt een basis van kennis aan. En het duurt jaren voor ze elkaar opnieuw ontmoeten en zien wat er van de ander geworden is.

Autobiografisch

Voor De onzichbare jongen heeft Bernlef veel uit zijn eigen leven geput, zodat vooral de persoon Wouter behoorlijk wat autobiografische elementen bevat. Het idee voor de roman ontstond toen Bernlef een fikse ontsteking aan zijn enkel kreeg, die hem er als gevolg van zijn trage tempo in feite toe dwong alles veel intenser waar te nemen. Ook Wouters fascinatie voor atletiek putte de schrijver uit zijn eigen leven, evenals het fragment waarin Wouter Fanny Blankers-Koen verslaat en de jaren in militaire dienst. In Amsterdam, de stad waar Max en Wouter elkaar ontmoeten, bracht Bernlef voorts een groot deel van zijn leven door.

Onzichtbaarheid

Onzichtbaarheid: het sleutelwoord uit de titel van het boek. Bernlef laat gedurende de roman zien dat er vele manieren zijn waarop iets onzichtbaar kan worden. Sinds hij The invisible man van Wells heeft gelezen, is Max gefascineerd door dit fenomeen, het is zijn ideaal. Hij wil niets liever dan zelf zo onzichtbaar mogelijk zijn:

Je moet je heel stil houden. Achter in de klas gaan zitten en nooit je vinger opsteken of “meester, meester” sissen met je armen stijf over elkaar, zoals meiden dat doen als ze een beurt willen.

Wouter ervaart onzichtbaarheid wanneer hij zich beperkt tot de wereld van de atletiek en hij de rest van de wereld uit het oog verliest – en opnieuw wanneer hij uit het sociale leven wordt weggerukt door een plotselinge spierziekte.

Favoriete thema’s

~

In De onzichtbare jongen komen twee van Bernlefs favoriete thema’s terug: het geheugen en waarnemen. Bernlef laat zien dat niets kunnen vergeten een vloek is, wellicht zelfs nog meer dan niets kunnen onthouden. “Hij kon zijn herinneringen niet afbreken, zoals hij zelf zei”, wordt over Max gezegd. Het waarnemen is daarmee verbonden. Max is verplicht alles in zich op te nemen wat hij waarneemt. Wanneer Wouter wordt getroffen door een verlamming van zijn spieren, overkomt hem hetzelfde. Door de traagheid waarmee hij wordt gedwongen zich voort te bewegen, kan hij niets anders dan alles uitgebreid in zich opnemen. Een derde thema dat verband houdt met deze twee is de wind, die steeds opnieuw terugkeert in de roman. Wouter heeft de wind nodig om sneller en sneller te lopen, Max probeert een systeem te vinden in de wind, zoals hij in alles een systeem zoekt. Aanvankelijk doet hij dat door een windmeter te bouwen, later in zijn leven door tochtverschillen binnen een kamer te meten.

Ziektebeeld

De onzichtbare jongen is grotendeels een prettig leesbaar boek, geschreven in Bernlefs vlotte stijl. Het verhaal wordt echter geforceerd onderbroken door de inleidende stukjes tekst die iedere paar bladzijden opduiken, waarin soms Wouter rechtstreeks wordt aangesproken (“Op grond daarvan kon je misschien voorspellingen doen.”) en soms een situatie wordt weergegeven (“Aan een windmeter heb je niets als de wind hem wegwaait”). Ook weet Bernlef Max’ psychische problemen niet zo overtuigend neer te zetten zoals hij dat deed in Hersenschimmen, want meer dan het verhaal van de jongen die onzichbaar wilde zijn, is de roman het verhaal van Wouter geworden. Maar dat is een keuze.