Boeken / Fictie

Was es ist

recensie: Hester Knibbe - Bedrieglijke dagen

.

Knibbes bundel wordt voorafgegaan door een motto uit de imponerende bundel Es ist was es ist (2001) van Erich Fried, die zijn gedichten meestal net zo mager schreef als Jan Arends. Het motto bestaat uit de eerste strofe van het rake gedicht Was es ist: ‘Es ist Unsinn / sagt die Vernunft / Es ist was es ist / sagt de Liebe’. In Frieds gedicht worden door verschillende menselijke attributen (bijvoorbeeld die Vorsicht) argumenten opgeworpen om maar niet aan de liefde te beginnen (bijvoorbeeld Es ist leichtsinnig). Maar telkens antwoordt de liefde als een overweldigende gongslag: het is wat het is.

Een oefening in scherp stellen
Weinig van Knibbes beschouwende gedichten uit de vier compartimenten van Bedriegelijke dagen werken zo sterk als Frieds gedicht. Dit is geen negatieve kritiek: Knibbe schrijft andersoortige poëzie. In tegenstelling tot Knibbe zijn veel van Frieds gedichten fenomenologisch te noemen. Die gedichten beogen op eenduidige wijze de dingen te tonen zoals ze ten diepste zijn. Bij Knibbes poëzie, die ook naar zo’n diepste waarheid op zoek is, is daarentegen veeleer sprake van gelaagdheid. Vaak is een voorgrond aan te wijzen die zich tegen een achtergrond afspeelt.

Dat maakt het lezen van Knibbes gedichten een oefening in scherp stellen. Een goed voorbeeld daarvan is het beklijvende ‘Het begon die dag met zoveel’ uit het compartiment ‘Bedrieglijke dag’. Daarin lees je op de voorgrond de belevenissen van een zomerse dag, waar gezwommen en geklommen wordt, waar mannen ‘onder gitten platanen/ in hun leven bladerden’ en een gouden tor uit de lucht viel. Als je je blik echter naar de achtergrond verlegt, word je de ongenaakbare onverschilligheid van de natuur gewaar: wat er ook in een dag gebeurt, morgen is er weer een dag die zich ontvouwt en weer wordt men ouder en weer gaan dingen dood en voorbij.

Het gadeslaan
‘Het begon die dag met zoveel’ is eveneens een gedicht waar een zekere beschouwende afstand inzit. Die blijkt bijvoorbeeld uit de vierde strofe:

(…) Wind

loste op in de lucht, zwaluwen begonnen
muggen te ziften, vlogen de diggelen
van de dag aan elkaar en vrouwen op
zondagse hakken omarmden

hun tassen. (…)

Ondanks dat ze rakelings langs een of twee clichés schiet (het ‘muggenziften’ en het ‘bij elkaar houden van de diggelen’), zet ze een aansprekend beeld neer. Bovendien voegt het strofewit na ‘omarmden’ extra betekenis toe. Een tel zoek je naar wat de vrouwen omarmden: elkaar, niets of iets anders? Pas daarna lees je: ‘hun tassen’. Mogelijk toont zich op dit punt zelfs een vervelende of onveilige situatie, waardoor ze hun tassen (en niet iemand anders) omarmen. Het bijzondere hierbij is dat Knibbe de situatie door middel van taal gadeslaat, maar niet uitlegt.

Waarheid
Net als dat de waarheid van de gezichten op het voorplat buiten het zicht van de beschouwer blijft, blijft ook de waarheid van Knibbes gedichten ongrijpbaar: die waarheid is niet apert als in Frieds motto of gedicht, maar eerder absoluut. Knibbes waarheid schuilt niet in het ideële, zoals bij Plato, maar in het onderliggende. Het is als een stille aanwezigheid in haar gedichten, in de achtergrond, ongenaakbaar, sec.