Boeken / Reportage
special: Een schitterende hellevaart

Klassieker: Louis-Ferdinand Céline – Reis naar het einde van de nacht

.

Het is een van de machtigste romans uit de wereldliteratuur. Geschreven in Célines volstrekt oorspronkelijke, hallucinerende stijl, vertelt Reis naar het einde van de nacht (1932) over het koortsachtige bestaan van Ferdinand Bardamu. Het voert hem én de lezer langs de twintigste-eeuwse verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog, gekoloniseerd Afrika en het in kapitalisme doorgeslagen Amerika.

De zinloosheid van het bestaan, het egoïsme en de domheid van de mens worden in de meest rücksichtsloze woorden beschreven. Maar het bijzondere is dat na veel van die paginalange tirades, de lezer de retorisch bewerkstelligde puinhopen onder ogen ziet en tot de verrassende ontdekking komt dat wat overblijft het mededogen met de mens is.

Louis-Ferdinand Céline

Louis-Ferdinand Céline

Reis naar het einde van de nacht is een romantisering van delen van het leven van Louis-Ferdinand Céline (pseudoniem van Louis-Ferdinand Destouches, 1894-1961). Hij laat het verhaal beginnen bij het moment dat Ferdinand Bardamu in 1914 vanaf een Parijs’ terras de Franse troepen ziet paraderen. In een opwelling sluit hij zich bij hen aan. Voordat hij, of de lezer, het weet zit hij midden in de Eerste Wereldoorlog. Na tien pagina’s vol oorlogsgruwelen dringt de volslagen absurditeit van de slachting tot hem door en beseft hij dat hij de oorlog moet zien te ontvluchten. ‘Voordat er in de hersens van een klootzak een verstandige gedachte opkomt, moet hij heel wat gruwelijks meegemaakt hebben.’

De nietsontziende manier waarop Ferdinand zichzelf en zijn reactie op de wereld beschrijft, is indrukwekkend. Dit komt vooral doordat in vergelijking met veel andere (ook goede) romans, waar je jezelf weliswaar kan inleven in de beschreven eigenschappen, je jezelf niet alleen inleeft in die van Ferdinand, maar de eigenschappen ook daadwerkelijk als van jezelf herkent. Céline beschrijft de fundamenten van de menselijke conditie.

De banaliteit

Dat effect van identificatie lijkt vooral veroorzaakt te worden doordat hij zowel zijn eigen banaliteiten als die van de ander op de korrel neemt. Ferdinand reist almaar verder, steeds op weg naar een nieuw ‘nachtelijk’ dieptepunt, bijvoorbeeld het ontzielde Amerika. Daar werkt hij kortstondig in een fabriek en ervaart hij de hulpeloosheid opgeroepen door de totale onverschilligheid van de grote stad:

Ik heb ‘Help! Help!’ naar ze geschreeuwd, alleen om te kijken of ’t ze iets deed. ’t Liet ze Siberisch. Ze duwden ’t leven, de nacht en de dag voor zich uit. ’t Leven verbergt alles voor de mensen. Midden in hun eigen lawaai horen ze niets.

Wanneer Ferdinand zich vergaapt aan de typische schoonheid van de Amerikaanse vrouwen, mijmert hij over zijn onbeantwoorde verlangen:

Weet u wat ze bij ons op ’t platteland uithalen? Ze proppen een oude portemonnaie vol met rotte ingewanden van een kip. Nou, een mens is precies hetzelfde, ik mag doodvallen als ’t niet zo is, alleen is ie groter en beweegt, en is vraatzuchtig, en verder heeft ie binnen in zich een droom.

Het kenmerkt Ferdinands dubbele perspectief. Enerzijds brengt hij mededogen op met de uitgebuite mens (de soldaten, de fabrieksarbeiders en nachtelijke schoonmakers in Amerika) en ervaart en droomt hij af en toe de liefde, anderzijds beeldt hij zichzelf af als een banaal persoon, vooral op zoek naar een vrouw die met hem naar bed gaat en hem warmte geeft – maar dan toch vooral dat eerste. Een van de bijzonderheden van Célines Reis naar het einde van de nacht is deze mengeling van weliswaar pessimistische, maar elegante gedachten en eerlijke banaliteiten: hij schrijft het zoals het is.

Mededogen

Naarmate de roman vordert, ontwikkelt Ferdinand ondanks zijn nihilisme steeds meer mededogen met de arme, hulpeloze mens en krijgt hij steeds meer ontzag voor de liefde. Hij blijft net zo pessimistisch over zichzelf (‘Je kon inderdaad in mijn innerlijk kijken net als in een open gulp’) als over zijn medemens, maar komt af en toe, te midden van al de ellende, ook ontroerende lichtpunten tegen.

Zo ontmoet hij in het hart van Afrika Alcide, die zes jaar lang in eenzaamheid in de jungle doorbrengt om zoveel mogelijk geld te kunnen sparen voor zijn nichtje, een weeskind dat hij vermoedelijk nooit zelf zal zien. Tegen de achtergrond van Afrika, beschreven als een plek waar iedereen eigenbelang najaagt of langzaam crepeert, steekt Alcides zuivere goedheid fel af.

Molly

Wanneer Ferdinand de Amerikaanse prostituee Molly ontmoet, leert hij dat ook hij object van liefde kan zijn. Het is het grootste lichtpunt te midden van een donkere wereld waarin domheid en egoïsme hand in hand gaan, maar hij realiseert zich dit pas ten volle nadat zijn rusteloosheid hem heeft teruggejaagd naar Frankrijk. Desalniettemin is het besef daar en alleen daarom al heeft het waarde. Het levert twee zeldzaam milde, liefdevolle pagina’s op.

Terug in Parijs studeert Ferdinand medicijnen, waarna hij huisarts wordt in de Parijse voorstad Clichy. Zowel hier als in latere passages waarin hij in een psychiatrische kliniek werkt, richt Ferdinand zich beroepshalve op het helpen van de medemens. Het mededogen wint het, in de praktijk, van zijn zwartgalligheid. Dat betekent overigens niet dat hij zelf rust heeft gevonden:

Er is een moment dat je helemaal alleen staat, wanneer je de grens hebt bereikt van alles wat je overkomen kan. Dat is het einde van de wereld.

Célines muziekje

De schitterende stijl van Céline was revolutionair en is de voornaamste reden dat dit boek zo ontzettend goed is. Waar hij in zijn tweede meesterwerk Dood op krediet (1936) steeds de driepuntjes en het Parijse argot gebruikt, doet hij dat in Reis naar het einde van de nacht veel minder. Hij gebruikt veel spreektaal en heeft soms een wat provocerend plastisch woordgebruik, maar wisselt dat af met een meer klassiek taalgebruik. Een afwisseling die fijner leest. Kenmerkend is de vaartmakende, hallucinerende werking van Célines taal – zelf noemde hij dat ‘mijn muziekje’. Die stijl past precies op de inhoud, van de koortsachtige Ferdinand, die almaar verder reist in een poging de zinloosheid van het bestaan te ontvluchten.

Vaak wordt Reis naar het einde van de nacht getypeerd als een ‘Eerste Wereldoorlogroman’, omdat Ferdinand daar een oorlogstrauma zou hebben opgelopen. Deze kwalificatie doet het boek echter niet genoeg recht. Natuurlijk worden zowel zijn nihilistische gedachten als zijn drang om almaar verder te reizen bepaald door zijn oorlogservaringen. Maar langzaam wordt het duidelijk dat Ferdinand ‘normaal’ is, en dat juist de rest van de opgevoerde personages de gekken zijn. Het is Ferdinand contra mundum:

‘Kop op, Ferdinand,’ herhaalde ik telkens in mezelf om de moed niet te verliezen, ‘als je overal constant de deur uit wordt gemieterd, kom je er heus nog wel eens achter waar ze allemaal zo bang voor zijn, al die smeerlappen bij elkaar, en dat zal zich wel aan ’t eind van de nacht bevinden.

Controversieel

Toen Céline in 1932 zijn Voyage au bout de la nuit publiceerde, brak er, geheel in lijn met wat nog komen ging, direct een rel in de Franse literaire wereld uit. Het luid bejubelde en bekritiseerde boek won niet de prestigieuze Prix Goncourt, wat volgens velen zeer onterecht was (ook volgens het oordeel van de geschiedenis, want wie kent het winnende boek Les loups, van Guy Mazeline, nog?). Hetzelfde jaar werd de roman in Nederland vertaald als Reis naar het einde van de nacht. Ook hier ontstond een strijd tussen de ‘zedelijkheidsmaniakken’, die protesteerden tegen Célines overvloedige gebruik van krachttermen, en lyrische critici die zeiden de ‘hallucinerende hellevaart’ onder ‘een betovering’ te lezen.

Maar de grootste rel moest nog volgen, en is tevens de reden dat de schrijver Céline nog altijd controversieel is. In 1937, vijf jaar na Reis naar het einde van de nacht, publiceerde hij het pamflet Bagatelles pour un massacre, later gevolgd door nog andere pamfletten. Deze staan bol van een radicaal antisemitisme en bovendien uit Céline – alsof het nog niet erg genoeg was – hierin ook de wens dat Frankrijk zich aansluit bij Hitlers Duitsland. Deze wetenswaardigheid maakt de persoon Louis-Ferdinand Céline ronduit afstotend, en de schrijver Céline problematisch. Laat ik hier benadrukken dat, zelfs met deze feiten in het achterhoofd, er tijdens het lezen van Reis naar het einde van de nacht nergens iets valt te bespeuren dat lijkt op enige vorm van antisemitisme – enkel van een consistent geuite, algemene misantropie.

Over alles

Reis naar het einde van de nacht moet gelezen worden, omdat het een boek is dat werkelijk alles in zich herbergt wat literatuur zo mooi kan maken. Het kunstwerk moet daarom los van de opvattingen van de kunstenaar worden beschouwd. Iedere menselijke zwakheid wordt gezien en nietsontziend veroordeeld, maar kijkend vanuit Ferdinands perspectief blijf je mededogen voelen voor die arme mens. Dankzij dat mededogen en Célines unieke stijl krijgt de lezer af en toe, op schitterende momenten, de indruk dat de beschreven strijd tegen de zinloosheid slaagt. Dat maakt dat er van de schoonheid van dit boek vertroosting uitgaat.