Boeken / Reportage
special: Hic Zeno

Klassieker: Marguerite Yourcenar – Het hermetisch zwart

• Dit stuk maakt deel uit van een reeks over persoonlijke klassiekers van de boekenredactie. Lees ook over de Metamorphosen van Ovidius, Homeros’ Ilias, De Renner van Tim Krabbé, Reis naar het einde van de nacht van Louis-Ferdinand Céline, Nooit meer slapen van W.F. Hermans, Thomas Manns De toverberg, In de ban van de Ring door Tolkien, Flauberts Madame Bovary, Psyche van Louis Couperus en Aantekeningen uit het ondergrondse van Dostojevski. •

Mijn liefde voor Het hermetisch zwart (L’Œuvre au noir, 1968) is in zekere zin atypisch. Op het eerste gezicht vergelijkbare historische romans vind ik (zijnde historicus) vaak goed, dat wel, maar nooit overdonderend. Misschien is de verklaring simpel: schrijfster Yourcenar is hors catégorie. De combinatie van haar elegante stijl – waarin België nog één lijkt, het beste van Wallonië en Vlaanderen vermengd – haar eruditie, verbeeldingskracht en bovenal menselijkheid maakt Het hermetisch zwart uitzonderlijk.

Mijn liefde voor Het hermetisch zwart (L’Œuvre au noir, 1968) is in zekere zin atypisch. Op het eerste gezicht vergelijkbare historische romans vind ik (zijnde historicus) vaak goed, dat wel, maar nooit overdonderend. Misschien is de verklaring simpel: schrijfster Yourcenar is hors catégorie. De combinatie van haar elegante stijl – waarin België nog één lijkt, het beste van Wallonië en Vlaanderen vermengd haar eruditie, verbeeldingskracht en bovenal menselijkheid maakt Het hermetisch zwart uitzonderlijk.

Eerst naar het begin: 1529. Twee getalenteerde neven, opgegroeid in hetzelfde huis, ontmoeten elkaar bij toeval op een Vlaamse doorgangsweg. Beiden willen de wereld bestormen. De een, Henri-Maximilien Ligre, ‘avonturier van de macht’, wil zich aansluiten bij het leger. De ander, Zeno, ‘avonturier van de kennis’ is op weg naar León, om daar bij de prior les te krijgen in de alchemie. Henri-Maximilien verlangt naar heldendom, waarop Zeno antwoordt: ‘Zoek jij je vreugden en je helden maar bij Plutarchus, broeder Henri. Voor mij gaat het erom meer dan een man te zijn.’ Even lopen ze samen op en worden anekdotes opgerakeld. Henri-Maximilien vertelt over een meisje uit het dorp, die heeft gezworen te wachten op Zeno. Deze blijft staan en aarzelt, maar overwint: ‘Een ander wacht me ginds. Ik ga tot hem.’ Tot wie? ‘Hic Zeno,’ zei hij. ‘Ikzelf.’

Hadrianus en Zeno

~

Marguerite Yourcenar (1903-1987), pseudoniem (en anagram) van Marguerite Cleenewerck de Crayencour, is de eerste vrouw gekozen in de Académie Française, en is evenzo beroemd om haar Herinneringen aan Hadrianus. Zowel dat boek als Het hermetisch zwart is een fictieve, maar in de geschiedenis verankerde psychologische biografie. Aan beide hoofdpersonen, Hadrianus en Zeno, was Yourcenar ten diepste verknocht. Bij het schrijven van zulke werken, zegt ze, gaat het er bovenal om dit in de gaten te houden: ‘[De] drie kronkelige lijnen die elkaar onophoudelijk naderen en weer uiteengaan: wat een mens dacht te zijn, wat hij heeft willen zijn en wat hij werkelijk was.’

Zeno’s zoektocht naar individualiteit en kennis, naar wat het betekent mens te zijn, levert, samen met zijn streven naar iets groots, ook een deelverklaring voor mijn mateloze bewondering: hij is een universeel ‘groot mens’. Deze natuurfilosoof is onvermoeibaar in het afbreken van de conventies en dat zijn er best wat in de zestiende eeuw om vervolgens, door niets gehinderd behalve door de uiterste grenzen van de menselijke conditie, te kijken naar de natuur, naar de mens en naar zichzelf. Dat is ook waar de titel op doelt: het ‘hermetisch zwart’ verwijst naar de fase van alchemie waarin alles verkoold raakt, al het bestaande het oude raakt opgelost, waarna nieuwe mogelijkheden vrijkomen. Als in het alchemistische devies:

Tot het duistere en onbekende gaan
door wat nog duisterder en onbekender is

Het hermetisch zwart wordt door critici altijd bewierookt, maar vaak gaat dit vergezeld van een kanttekening: Zeno lijkt een al te modern mens, een anachronisme. Het is de vraag of dat waar is, want is hij niet juist een personificatie van de zestiende-eeuwse renaissancistische gedachterevolutie? Prettig is dat de lezer, beter dan in andere historische romans, zich kan identificeren met Zeno. En misschien is de kritiek ook wel ongefundeerd omdat Zeno’s karakter tijdloos is. Dit boek en deze hoofdpersoon kunnen net zo goed als spiegel dienen voor een zestiende-eeuwse als voor een eenentwintigste-eeuwse mens.

Zestiende eeuw
Na de aankondiging van Zeno’s zoektocht naar kennis en individualiteit, verplaatst Yourcenar het verhaal naar zijn jeugd en zijn familie. Dit tegen de achtergrond van de zestiende eeuw, waarin de wereld definitief is ontwaakt uit haar middeleeuwse slaap en waarin de met elkaar contrasterende renaissance en reformatie woeden. De geschiedenis van Zeno’s moeder, de ongelukkige Hilzonde, voert de lezer zelfs naar Münster. Daar bestaat kortstondig het ‘Wederdopersrijk’, door Yourcenar bevolkt met dolle Breughelmensjes.

Hilzonde’s kind (Zeno’s halfzus), Martha, overleeft het bloedbad waarin het Wederdopersrijk eindigde. Haar korte, terloops gebrachte verhaal levert een verstilde fase in het boek op. Martha komt terecht in het gezin van de Ligre’s, bij wie ook Zeno groot werd. Met haar nichtje Bénédicte groeit Martha op in een onafscheidelijk samenzijn dat door Yourcenars menselijke, volstrekt onsentimentele benadering hartverwarmend wordt verbeeld. Zo hartverwarmend dat je als lezer begint te vrezen.

En dan komt de pest, die ‘aan het leven van alle mensen een ongehoord element van gelijkheid verschaft’. En ja, Bénédicte wordt ziek en sterft. In een paar pagina’s durende adem beschrijft Yourcenar zowel het prachtige vermogen van de mens tot ware vriendschap, als de blinde krachten die dat vernietigen. Even duikt Zeno, inmiddels een rondtrekkende arts van middelbare leeftijd, aan Bénédicte’s ziekbed op. Maar hij onthult zichzelf niet aan zijn halfzus, want hij is op de vlucht voor de kerk en andere autoriteiten, die hem beschuldigden van het gebruikelijke riedeltje: van ketterij en het opensnijden van lijken tot sodomie. Zeno’s faam, of beruchtheid, is dan ook groot en wijdverbreid; des te meer reden hij heeft om op te passen. Hij heeft gewerkt voor Zweedse koningen en Arabische sultans, en heeft verschillende boeken getuigend van vrijdenkerij geschreven. De op gang gekomen geruchtenstroom onder het volk mythologiseert zijn daden tot nog grotere proporties.

Twijfel
Dan, inmiddels over de vijftig, is hij het zwerven beu en besluit hij zich, onder een schuilnaam, als arts te vestigen in Brugge. Het is pas op dat moment, tegen de helft van het boek, dat je als lezer Zeno werkelijk mag leren kennen, dat Yourcenar je toelaat tot zijn overpeinzingen. Deze man blijkt ook een mens. Soms verwondert hij zich zelf over de kracht die hij opbrengt om te blijven twijfelen, misschien verklaard door ‘een eeuwige orde of een bizarre neiging van de materie om zichzelf te overtreffen’. Zijn al die eenzame, opgesloten uren en de constante waakzaamheid voor de autoriteiten het wel waard? Na jaren in Brugge te hebben doorgebracht waagt hij zich buiten de stadsgrenzen en ervaart hij de natuur weer, en het gemak waarmee bestaansvreugde kan worden verworven:

Hij had bijna het gevoel te hebben gespot met de oneindige mogelijkheden van het bestaan door zo lang de wijd geopende wereld te versmaden (…) De verandering was een wedergeboorte en bijna een metempsychose [zielsverhuizing]. De afwisselende beweging van de benen was genoeg om de geest tevreden te stellen.

Maar de filosoof Zeno is nu eenmaal gehecht aan zijn rationeel tot stand gebrachte ontdekkingen, aan de wondere wetten achter de natuur en de sterren. En af en toe is er de beloning, echter nooit een perfecte:

Af en toe beefde men van spanning zoals aan het begin van een transmutatie: een klein beetje goud leek te ontstaan in de smeltkroes van het menselijk brein; het kwam echter niet verder dan tot een equivalent.

Maar Zeno is niet alleen natuurfilosoof, af en toe is hij ook ‘in’ het leven. Hij kent een paar ware vriendschappen en een paar ware liefdes, en verwondert zich over de gevoelens waartoe een mens in staat is. Ook Yourcenars taal straalt deze rustige verwondering uit. Zij beschrijft de mens en zijn conditie eerlijk, vol mildheid maar nooit verexcuserend. Waarnemingen zoals deze over een vrouw, nadat eerst in een halve pagina haar donkere overpeinzing over haar overleden man is beschreven, geven een simpel voorbeeld van de elegante treffendheid: ‘Het beeld van de dode ging terug in de schatkamer van de herinneringen (…) zij hervond de plaats aan tafel die zij geen ogenblik had verlaten’.

Prognosticons
De storm van de tijd heeft in 1569 ook Brugge bereikt. De opstand in de Nederlanden tegen de Spaanse Philips de Tweede is begonnen, en de Spanjaarden vervolgen de ketters waar ze maar kunnen. Indirect wordt Zeno hiervan slachtoffer; hij wordt ‘ontmaskerd’ en in het gevang gezet. Zijn faam levert hem een zorgvuldig en voor de rechters prestigieus proces op, reden waarom veel van zijn werken en daden worden doorgelicht. Het meest tot de verbeelding spreekt zijn Prognosticons van de dingen der toekomst, waarin Zeno een verzameling stellingen presenteert van Epicurus tot Copernicus, vergezeld van hun (vaak kerkelijke) veroordelingen. Zeno’s oordeel over deze ‘balans van de menselijke opinie’ is snoeihard: de mensen tolereren geen afwijkende opvattingen omdat ze ‘de belangrijkheid van de mens aan het wankelen brachten’ – in gevaar is het comfortabele idee van de mens in het centrum van het Al.

De reactie van de zestiende-eeuwse mens zal niet veel anders zijn dan die van de eenentwintigste-eeuwer. Zeno heeft het gehad met de domme mens die hem zo graag wil zien branden. Zijn inzicht in de menselijke aard weerhoudt hem er niet van hard te oordelen:

De onverschilligheid van de wijze voor wie elk land een vaderland is en elke godsdienst een cultus die men op zijn eigen manier kan waarderen, ergerde deze horde van gevangenen al evenzeer; als deze filosofische renegaat, die bovendien geen enkele van zijn ware overtuigingen afzwoer, voor hen allen een zondebok was, dan was dat omdat elk van hen wel eens heimelijk of zelfs onbewust had gewenst uit de kring te breken waarin hij tot zijn dood toe opgesloten zat. De rebel die tegen zijn vorst opstond verwekte bij de volgzame burgers dezelfde afgunstige woede: zijn Nee was een uitdaging aan hun onveranderlijke Ja.

Alchemie
De taal van Het hermetisch zwart bevat een mengsel van Breughels gekke en dommige mensjes, Stendhals psychologie en menselijke dromen en Poussins elegantie. En daarbovenuit rijst Yourcenars milde acceptatie van de mens en bovenal haar (en ook mijn) eigen held Zeno, deze tijdloze, zoekende mens. De zoektocht naar individualiteit wordt onder andere gevangen door de in het boek telkens terugkerende metafoor van het alchemistisch proces: individualiteit en zelfkennis als heilige graal. Natuurlijk is individualiteit tegenwoordig ook het streven, hoewel vaak gepresenteerd en nageleefd in perverse vormen. Zeno combineert dit streven met een verwondering over de menselijke conditie en een aanklacht tegen de heersende conventies.

Eén keer komt Zeno Henri-Maximilien nog tegen, beiden ouder en wijzer, maar intrinsiek nog hetzelfde. Henri-Maximilien, content met zijn eigen tijd, is gelukkig, en zal ook zo sterven. En Zeno, die ondergaat misschien wel het mooiste stervensproces in de wereldliteratuur, waarbij de lezer bij hem blijft totdat het niet meer kan, bevestigend wat de lezer op dat moment al lang weet: hij is meer dan een man.